Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 11 november 2020;
- het V6-formulier d.d. 26 november 2020 met producties van [de werkgever] , ingekomen ter griffie op 30 november 2020;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties 8 en 9, ingekomen ter griffie op 25 januari 2021;
- het V6-formulier d.d. 9 februari 2020 met producties 10 en 11 van [de werknemer] , ingekomen ter griffie op 9 februari 2021;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 10 februari 2021;
3.De beoordeling
hebt gepleegd bestond eruit dat u het herhaaldelijk heeft doen voorkomen dat er sprake was van het terugbrengen van door klanten gekochte schoenen - wat in werkelijkheid niet zo was - en
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
- het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet van 25 januari 2019 toegewezen;
- het verzoek tot toelating van [de werknemer] tot de arbeid afgewezen;
- [de werkgever] veroordeeld aan [de werknemer] te betalen:
a) een bedrag ad € 1.952,28 bruto, te vermeerderen met de vakantietoeslag per maand, over de periode 25 januari 2019 tot 24 oktober 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover;
b) de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, gelijk aan 50% van het verschuldigde salaris over de periode 25 januari 2019 tot 24 oktober 2019;
c) de buitengerechtelijke incassokosten ad € 850,--;
- [de werkgever] veroordeeld tot afgifte van salarisstroken over de periode 25 januari 2019 tot 24 oktober 2019, op straffe van een dwangsom;
- [de werkgever] veroordeeld in de proceskosten en de nakosten;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
5.De verzoeken in hoger beroep
: geen) vernietiging van het ontslag op staande voet, einde arbeidsovereenkomst per 25 januari 2019, aanspraak op billijke vergoeding, vergoeding onregelmatige beëindiging en transitievergoeding
6.De beoordeling in hoger beroep
“De opgenomen camerabeelden zijn door de lage opnamekwaliteit onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de heer [de werknemer] het geld uit de kassalade wegneemt.”Naar het oordeel van het hof blijkt dat evenmin in voldoende mate uit de getuigenverklaringen van [directeur/eigenaar] , [bedrijfsleider] en [voormalig bedrijfsleider] , die in eerste aanleg als getuigen zijn gehoord. Getuige [voormalig bedrijfsleider] en getuige [bedrijfsleider] hebben beiden verklaard dat zij niet hebben gezien dat [de werknemer] geld in zijn zak heeft gestoken. Getuige [directeur/eigenaar] heeft verklaard dat hij op de camerabeelden meent te hebben gezien dat [de werknemer] geld in zijn zak heeft gestoken maar dat het “niet erg duidelijke beelden” zijn.