3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[de werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1965, is op 20 mei 1997 voor 40 uren per week bij [de werkgever] in dienst getreden in de functie van vrachtwagenchauffeur. Het laatstgenoten salaris van [de werknemer] was € 2.457,12 bruto per 4 weken. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Beroepsgoederenvervoer van toepassing.
[de werkgever] , van oorsprong een familiebedrijf, opereert als logistiek dienstverlener binnen de Benelux. Eind 2020 waren er ongeveer 370 personen werkzaam in het bedrijf.
[de werknemer] is vanaf 2007 een aantal malen arbeidsongeschikt geweest. In 2007 heeft hij een hartinfarct gehad en in 2010 een tweede hartinfarct. In deze periode is er tussen partijen discussie ontstaan over de mogelijkheden om tegemoet te komen aan het verzoek van [de werknemer] om op woensdag vrij te krijgen zonder afbreuk te doen aan de omvang van zijn dienstverband.
In de jaren 2014 tot en met 2017 heeft [de werknemer] zijn werk fulltime en zonder medische problemen verricht.
Op 8 november 2018 heeft [de werknemer] zich ziek gemeld. Daaraan voorafgaand had hij zich een aantal malen eerder ziek gemeld. De bedrijfsarts meldt dan aan [de werkgever] :
“Er is sprake van klachten van niet fysieke aard als gevolg van een samenloop van niet werk gerelateerde omstandigheden. De heer [de werknemer] heeft hiervoor de reguliere zorg gezocht (…)
Bij normaal verloop van herstel is medewerker uiterlijk eind januari 2019 weer volledig inzetbaar in eigen werk.”
Begin december 2018 heeft [de werkgever] , in de personen van mevrouw [manager P&O] , manager P&O (hierna: [manager P&O] ) en de heer [manager Transport] , manager Transport, met [de werknemer] gesproken over een opbouwschema. [de werknemer] heeft daarop aangegeven het niet voor elkaar te krijgen om naar het werk te gaan.
In februari 2019 bericht de bedrijfsarts aan [de werkgever] dat [de werknemer] reguliere en aanvullende zorg ontvangt. Hij adviseert om in samenspraak te komen tot een uitbreiding van taken, waarbij “thans bij aanvang” nog rekening moet worden gehouden met het traject van behandeling en begeleiding. Naar aanleiding daarvan past [de werkgever] het opbouwschema aan maar voor [de werknemer] is dit schema niet haalbaar. [de werkgever] besluit daarop het psychologisch traject af te wachten.
Op 15 augustus 2019 bericht de bedrijfsarts aan [de werkgever] :
“Medewerker is voldoende belastbaar (…) De heer [de werknemer] ervaart belemmeringen ten aanzien van onregelmatigheid en langdurige en aaneengesloten ritten, echter dit omvat geen medische grondslag.(…)
De heer [de werknemer] kan zijn werk opbouwen naar volledig. Omwille een goede harmonie werd geadviseerd om bij de inzetbaarheid rekening te houden met de verzoeken van de heer [de werknemer] mits dit naar redelijkheid en billijkheid te betrachten is.
PROGNOSE: Gunstig, geen indicatie voor arbeidsverzuim op medische gronden.”
[de werknemer] heeft in een gesprek met [manager P&O] , dat een dag later plaatsvond, verteld dat hij zichzelf niet in staat achtte om het werk volledig te gaan hervatten na zijn vakantie; hij was het niet eens met de bedrijfsarts.
Bij brief van 27 augustus 2019 schrijft [manager P&O] namens [de werkgever] aan [de werknemer] dat hij een deskundigenoordeel bij het UWV kan vragen en vermeldt daarbij dat alsdan het loon volledig wordt doorbetaald maar conform de CAO met een maximum van 2 weken. Als de werknemer in het gelijk wordt gesteld, aldus [manager P&O] , dan wordt het loon gedurende de gehele periode doorbetaald. In reactie op de stelling van [de werknemer] dat hij zich niet gehoord voelde, heeft [manager P&O] aangegeven dat de organisatie in het verleden meerdere voorstellen tot verlaging van de werkdruk heeft gedaan.
Bij e-mail van 3 september 2019 bericht [de werknemer] aan [manager P&O] dat hij na zijn vakantie het werk weer zal hervatten conform het opbouwschema van 25 juli 2019. Hij laat weten geen deskundigenbericht aan te vragen. Over de grote druk die hij in zijn werk ervaart, wil hij graag in gesprek met [de werkgever] , dit in het bijzijn van een mediator.
Bij brief van 4 september 2019 deelt [manager P&O] mede dat, gelet op het advies van de bedrijfsarts, [de werknemer] na zijn vakantie weer volledig zijn werk moet hervatten; zij gaat niet mee in een opbouwschema. Voorts nodigt zij [de werknemer] uit voor een gesprek met haar en de heer [betrokkene] maar wijst het verzoek om mediation af; er is geen conflict dat niet in een gesprek zonder een mediator kan worden opgelost, aldus [manager P&O] .
[de werknemer] heeft vervolgens zijn werkzaamheden volledig hervat.
Op vrijdag 3 januari 2020 heeft [de werknemer] zich per e-mail weer ziek gemeld. In reactie daarop bericht [de werkgever] hem dat dit niet conform het verzuimreglement is gebeurd en stelt zij dat het voor haar niet geheel duidelijk is waarom er nu een claim tot arbeidsverzuim ligt “of te wel verlof om afwezig van werk te mogen zijn op kosten van de werkgever ligt”. [de werknemer] wordt verzocht om maandag hierover met [de werkgever] in gesprek te gaan.
Maandag 6 januari 2020 stuurt mr. [gemachtigde] , de door [de werknemer] ingeschakelde gemachtigde, een e-mail naar [de werkgever] met de mededeling dat het niet goed gaat met [de werknemer] , hij een terugval heeft en hij last heeft van ernstige paniekaanvallen. Hij is die ochtend naar de huisarts geweest en heeft een verwijzing voor psychische hulp gekregen; daarvoor is die middag een intakegesprek gepland zodat [de werknemer] niet aan de uitnodiging van [de werkgever] gehoor kan geven, zo vermeldt mr. [gemachtigde] .
Op 7 januari 2020 meldt [de werknemer] zich bij de bedrijfsarts. Deze schrijft in zijn verslag:
“Er is sprake van een overschrijding van de draaglast als gevolg van een samenloop van omstandigheden. (…) Er is thans nog geen sprake van geduide onderliggende ziekte en/of gebrek. Het is echter wel duidelijk dat een deel van de problematiek niet op het medisch vlak is gelegen maar een gevolg is van een verschil van inzichten met de werkgever, leidende tot spanningsklachten. Dit resulteert in een arbeidssituatie die voorspoedig dient te worden opgelost.
BELASTBAARHEID: werknemer is bij hervatting in zijn werk preventief aangewezen op een werkbelasting zonder onregelmatigheden. Juist structuur en regelmaat zijn voor hem van belang. (…) Hij dient ontzien te worden qua sterke tijds druk en dwingend hoge tempobelasting en dient niet teveel blootgesteld te worden aan conflicterende functie-eisen (tempo versus zorgvuldigheid en veiligheid). Er dient rekening gehouden te worden met verminderde conflicthantering.
ADVIES: Op dit moment zijn de spanning dermate opgelopen dat het in belang van een oplossing te rechtvaardigen is om een time-out in te gelasten van 2 weken. Werkgever en werknemer dienen aansluitend het gesprek aan te gaan en duidelijke afspraken te maken ten aanzien van de (duurzame) inzetbaarheid. Verzuim zal niet leiden tot een oplossing van het probleem en zal slechts tijdelijk en gedeeltelijk de klachten doen verminderen. Derhalve wordt medewerker niet arbeidsongeschikt geduid ten gevolge van een ziekte of gebrek, maar is het arbeidsverzuim situatief. (…) Mochten werkgever en werknemer er samen niet uitkomen, eventueel met ondersteuning van een personeelsfunctionaris, valt te overwegen om externe bemiddeling in te schakelen.(…)
Bij e-mail van 14 januari 2020 bericht mr. [gemachtigde] [de werkgever] dat [de werknemer] het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts; hij meent arbeidsongeschikt te zijn. Zij bericht voorts dat [de werknemer] 17 januari een intakegesprek heeft met een psycholoog en dat hij een deskundigenoordeel van het UWV heeft aangevraagd.
Bij brief van 15 januari 2020 geeft [manager P&O] namens [de werkgever] aan [de werknemer] te kennen dat zij de time-out respecteren en hem uitnodigen voor een gesprek op 22 of 23 januari. Als goed werkgever zullen zij het salaris over deze twee weken ook garanderen; daaraan wordt toegevoegd:
“Normaliter is conform 7:627 BW geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht”.
Voorts wijst zij erop dat op grond van de CAO geldt dat het loon wordt doorbetaald gedurende de periode waarin een deskundigenoordeel is gevraagd en daarop nog niet is beslist, maar met een maximum van 2 weken. Dus tot 28 januari zal het loon worden doorbetaald. Als [de werknemer] zich voor deze datum niet tot het redelijk verzoek om het gesprek aan te gaan conformeert, dan zal [de werkgever] genoodzaakt zijn het loon per deze datum op te schorten, aldus de inhoud van de brief.
[de werknemer] verzoekt de bedrijfsarts informatie bij zijn huisarts op te vragen. Bij e-mail van 20 januari 2020 bericht mr. [gemachtigde] [de werkgever] dat dit nog niet gelukt is. Zij stuurt een verklaring van de behandelend psychiater mee aan [manager P&O] . De bijlage betreft een e-mail van 17 januari 2020 waarin o.a. het volgende staat:
“U heeft vandaag een spoedintake gehad in de specialistische GGz bij [instelling] . Uit ons eerste onderzoek blijkt dat u lijdt aan een ernstige depressie; u bent ernstig somber, ziet geen uitweg, kan nergens van genieten, heeft weinig energie, overmatige schuldgevoelens, paniekaanvallen, woedeaanvallen, geen eetlust en soms zelfs suïcidale gedachten. (…) Werken ziet u zodoende al helemaal niet zitten. U geeft aan dat het re-integreren de klachten alleen maar verergerde en dat u nu echt niet meer kan. Het werk houdt u continu bezig in uw hoofd waardoor u onvoldoende toekomt aan uw psychisch herstel. (…)”
Bij e-mail van 21 januari 2020 bericht [manager P&O] aan mr. [gemachtigde] dat de bedrijfsarts niets van de huisarts had ontvangen, hij bij zijn advies blijft en dat zij als werkgever niets doet met de toegezonden medische informatie. Het is niet het recht van de behandelaar om te adviseren over een mogelijke werkhervatting. [de werkgever] blijft bij haar eerdere standpunt en indien [de werknemer] niet op de uitnodiging voor een gesprek ingaat, dan zal per 28 januari zijn loon worden opgeschort. Er volgen vervolgens drie data waarop het gesprek kan plaatsvinden.
Mr. [gemachtigde] verzoekt vervolgens die dag nog om een nieuwe afspraak met de bedrijfsarts.
Bij e-mail van 22 januari 2020 aan mr. [gemachtigde] deelt de bedrijfsarts mede dat hij medisch geen reden ziet dat [de werknemer] niet in staat zou zijn tot het voeren van een gesprek.
Bij e-mail van 28 januari 2020 vraagt mr. [gemachtigde] om een second opinion van een andere bedrijfsarts en verzoekt zij de loonopschorting niet plaats te laten vinden.
Bij aangetekende brief van 31 januari 2020 geeft [de werkgever] aan [de werknemer] een “waarschuwing nalatigheid re-integratie”. Zij meldt dat een loonopschorting van kracht is en nodigt hem nogmaals uit voor een gesprek.
Partijen maken een afspraak voor een gesprek op 11 februari 2020, hetgeen door mr. [gemachtigde] per e-mail wordt bevestigd.
Deze afspraak wordt door [de werkgever] afgezegd op 10 februari 2020 omdat het deskundigenbericht er bijna aan komt.
De verzekeringsarts van het UWV acht in zijn rapport van 18 februari 2020 [de werknemer] per geschildatum 21 januari 2020 niet geschikt voor het uitvoeren van de bedongen arbeid. In de overwegingen staat dat er op het moment van behandelen een duidelijke diagnose is gesteld en dat deze afwijkt van de werkdiagnose die de bedrijfsarts langere tijd heeft gehanteerd. Er zijn naar het oordeel van de verzekeringsarts op dat moment forse beperkingen. Theoretisch zou [de werknemer] in staat kunnen worden geacht om in overleg te gaan met zijn werkgever. Op het moment is er echter sprake van het innemen van stellingen, aldus de verzekeringsarts.
Bij e-mail van 24 februari 2020 verzoekt mr. [gemachtigde] om uitbetaling van het ingehouden salaris en meldt dat [de werknemer] nog steeds open staat voor mediation teneinde de communicatie vlot te trekken.
In het spreekuurverslag van de bedrijfsarts concludeert hij dat ten aanzien van de onderliggende medische situatie in maart een behandelplan wordt opgesteld. Hij geeft voorts aan dat, daar waar de medische situatie in remissie zal gaan, ook gewerkt moet worden aan een oplossing op de werkvloer. Zijn overwegingen ten aanzien van de belastbaarheid zijn ongewijzigd ten opzichte van zijn verslag in januari 2020. Het advies luidt om in gesprek te gaan en een plan van aanpak op te stellen met een stappenplan ten aanzien van de opbouw van uren en taken. Redelijkerwijs kan men, aldus de bedrijfsarts, uiterlijk over 3-4 weken de eerste stappen maken ten aanzien van werk en heeft men tot die tijd de mogelijkheid om een plan van aanpak vorm te geven. Gedurende deze periode zal ook afstemming geschieden met de behandelende sector.
Vervolgens corresponderen partijen, althans hun rechtsbijstandsverleners, over het maken van een afspraak over het opstellen van een plan van aanpak. [de werkgever] verstuurt een door haar opgesteld plan van aanpak aan [de werknemer] ter becommentariëring en noemt een aantal data voor een gesprek. Zij geeft daarbij aan dat het niet nodig is dit gesprek in het bijzijn van gemachtigden te voeren.
[de werknemer] heeft het nodige aan te merken op het concept plan van aanpak, met name omdat er in zijn visie geen rekening is gehouden met de adviezen van de behandelende sector.
Bij e-mail van 3 april 2020 geeft de advocaat van [de werkgever] aan de gemachtigde van [de werknemer] aan dat de standpunten van partijen nog te ver uit elkaar liggen om het plan van aanpak te finaliseren. Er worden drie data voorgesteld om het plan van aanpak te bespreken en daarbij wordt aangegeven dat [de werkgever] rekent op de welwillendheid van [de werknemer] om in gesprek te gaan. Zij stelt daarbij voorts:
“Mocht de heer [de werknemer] hier desondanks geen gehoor aan willen geven, dan ziet cliënte zich genoodzaakt een loonsanctie in te zetten in de vorm van stopzetting van het loon.”
Het gesprek kan, aldus de brief, zonder juristen plaatsvinden.
Bij e-mail van 8 april 2020 bericht de gemachtigde van [de werknemer] aan de advocaat van [de werkgever] dat de psychologe graag wil worden gehoord over het plan van aanpak.
Uiteindelijk spreken partijen af dat het gesprek op 9 april 2020 plaatsvindt en dat de behandelaar, psychologe [psychologe] , bij het gesprek aanwezig zal zijn.
Bij e-mail van vrijdag 17 april 2020 aan de gemachtigde van [de werknemer] doet [de werkgever] een beroep op het oordeel van de bedrijfsarts, die, naar zij stelt, overleg heeft gehad met de behandelaars van [de werknemer] . Ook mevrouw [psychologe] vindt re-integratie bijdragen aan herstel, aldus [de werkgever] . [de werknemer] wordt opgeroepen om op 20 april 2020 te starten met re-integratiewerkzaamheden. Voorts stelt [de werkgever] voor een mediationgesprek te gaan plannen.
Bij e-mail van maandag 20 april 2020 bericht de gemachtigde van [de werknemer] dat zij de e-mail van 17 april 2020 eerst nu leest en dat [de werknemer] deze nog niet heeft gelezen en dus ook om die reden niet aan de oproep gehoor heeft kunnen geven.
Bij aangetekende brief van 20 april 2020 doet [de werkgever] een dringend verzoek aan [de werknemer] om woensdag 22 april 2020 aan te vangen met aangepaste werkzaamheden. Verschijnt hij niet, dan wordt een loonstop aangekondigd.
Bij e-mail van 21 april 2020 bericht de gemachtigde van [de werknemer] aan de advocaat van [de werkgever] dat mevrouw [psychologe] het niet eens is met het plan van aanpak en dat de suggestie dat [psychologe] ook heeft erkend dat, nu re-integratie bijdraagt aan het herstel, er geen belemmering is om te starten met re-integratie. Aangegeven wordt dat [de werknemer] fors depressief is en er alles aan doet om beter te worden, maar dat de druk die nu op hem wordt uitgeoefend, niet helpt. Hij moet nu kiezen tussen twee kwaden: ofwel het werk oppakken ofwel een second opinion/deskundigenbericht afwachten met de dreiging van een loonstop. Verzocht wordt om een second opinion op kosten van [de werkgever] . Als bijlage wordt de e-mail van 14 april 2020 van de behandelaas van [de werknemer] , [psychologe] en psychiater [psychiater] aan de bedrijfsarts meegestuurd. Daarin staat:
“(…) Er is op dit moment bij cliënt sprake van een terugval in het herstelproces, vanwege het stil komen te liggen van de stabilisatiegroep. De (toch al minimale) energie bij cliënt die nu gestoken wordt in de regelzaken rondom het re-integratietraject gaat nu helaas ten koste van de behandeling, en heeft daarmee een averechts effect op het herstel van cliënt. Vanzelfsprekend beschouwen wij werk, als vorm van activatie, uiteindelijk juist wel als zinvol voor het herstel. Echter geldt hiervoor wel: mits dit in de juiste fase wordt in gezet. Momenteel lijkt de druk vanuit het werk zijn herstel te belemmeren. Wij vragen u deze informatie mee te nemen in uw besluitvorming. (…)”
Op 22 april 2020 maakt [de werknemer] een start met het verrichten van aangepast werk. In overleg met de manager, de heer [manager] , gaat hij na 2 uur en 45 minuten naar huis; de geplande 4 uren kan hij niet volmaken.
Bij e-mail van 22 april 2020 bevestigt de advocaat van [de werkgever] aan de gemachtigde van [de werknemer] het bovenstaande en geeft aan dat [de werknemer] vrijdag 24 april opnieuw wordt verwacht op het werk om gedurende 4 uren aangepast werk te verrichten.
Op 24 april 2020 verschijnt [de werknemer] op het werk en vindt er een gesprek plaats tussen hem en de heer [manager] , die vraagt hoe het met hem gaat. [de werknemer] heeft die dag (maar had ook op andere dagen) zijn mobiele telefoon bij zich en heeft het gebeuren opgenomen. De usb-stick met daarop deze opname is in de procedure overgelegd. Hieronder volgt een korte weergave van deze opname.
[de werknemer] geeft aan dat het slecht met hem gaat en dat hij de vier uren niet kan werken. Hij geeft aan het er niet over te kunnen hebben maar er wel mee te zitten. Het gebeurt in zijn kop, zo zegt hij. Maar hij moet wel hier zijn, dat moet wel. Hij heeft in geklokt en hij is er. Dan verheft hij zijn stem en vloekt. Hij loopt naar buiten. De heer [manager] belt [manager P&O] . Vervolgens geeft [manager] aan [de werknemer] te kennen dat hij een bedrijf moet runnen en zijn mensen in de gaten moet houden. Daarop zegt [de werknemer] dat hij dit met [manager P&O] moet bespreken, dat hij moet komen en dat hij dat niet kan. Hij heeft het niet in de hand, daar heeft hij pillen voor, zo geeft hij met stemverheffing aan. Hij moet alles uit de kast halen om naar het werk te komen omdat hij geen keus heeft en hij niet zonder geld kan. Vervolgens vindt er een gesprek plaats met [manager P&O] erbij. [de werknemer] is hevig geëmotioneerd, gaat in een hoek staan en roept o.a.: “Stamp me maar tegen de muur”. Een poging om hem met een kopje koffie rustig te krijgen, lukt niet. [de werknemer] vloekt, gooit een zakje melkpoeder over de tafel en roept dat hij naar de klote is. Daarna gaat hij naar huis.
[de werknemer] wordt die dag nog, nadat hij over het gebeuren was gehoord, op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van die dag staat dat hij die dag ernstig wangedrag heeft vertoond. Meteen na binnenkomst is hij zeer agressief geworden jegens de heer [manager] en jegens andere collega’s die er op dat moment toevallig waren, welk gedrag hen angst heeft ingeboezemd. Voorts heeft hij zich verbaal zeer agressief uitgelaten. Hij heeft met de deur gesmeten, tegen de muur en met de deur geslagen en voorwerpen gegooid in de richting van [manager] en [manager P&O] .
[de werknemer] heeft op 30 april 2020 een second opinion over zijn re-integratie-inspanningen gevraagd aan het UWV. Bij beslissing van 7 juli 2020 oordeelt het UWV dat [de werknemer] voldoende meewerkt aan re-integratie. De verzekeringsarts overweegt dat onder de juiste voorwaarden [de werknemer] in staat zou kunnen worden geacht te re-integreren. Deze situatie bestond in principe ook per 20 april 2020. De juiste voorwaarden waren op dat moment echter duidelijk niet aanwezig, aldus de verzekeringsarts.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [de werknemer] in eerste aanleg de kantonrechter primair verzocht het ontslag te vernietigen en [de werkgever] te veroordelen om hem toe te laten tot het werk en zijn salaris door te betalen. Daarnaast heeft hij een aantal subsidiaire verzoeken gedaan en een voorlopige voorziening verzocht.
3.2.2.Aan de primaire verzoeken heeft hij, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat er geen sprake is geweest van een dringende reden die heeft geleid tot de opzegging.
3.2.3.[de werkgever] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en een aantal tegenverzoeken ingediend, inhoudende het verzoek om te bepalen dat [de werknemer] als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten geen recht heeft op een transitievergoeding of een billijke vergoeding. Voorts heeft zij een aantal voorwaardelijke verzoeken ingediend, waaronder een zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding.
3.3.1.In de tussenbeschikking van 22 juli 2020 heeft de kantonrechter [de werkgever] opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. [de werkgever] heeft vijf getuigen voorgedragen die in de procedure door de kantonrechter zijn gehoord.
3.3.2.In de eindbeschikking van 22 september 2020 heeft de kantonrechter overwogen dat [de werkgever] in de bewijslevering is geslaagd en geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de verzoeken van [de werknemer] afgewezen met uitzondering van het subsidiaire verzoek om een transitievergoeding. Deze is tot een bedrag van € 12.500,00 toegewezen. [de werknemer] is in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft de tegenverzoeken van [de werkgever] afgewezen en haar niet ontvankelijk verklaard in het ontbindingsverzoek. [de werkgever] is veroordeeld in de proceskosten van [de werknemer] , die zijn begroot op nihil.