3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
De Zorggroep levert verschillende soorten zorgdiensten en heeft woon- en zorgcentra in Noord- en Midden-Limburg, waaronder Woonzorgcentrum [woonzorgcentrum] .
[de werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1995, is beperkt in haar persoonlijk en sociaal functioneren, als gevolg waarvan zij een Wajong-uitkering ontvangt.
Nadat zij een stage bij de Zorggroep heeft gelopen, is zij op 15 juni 2013 bij de Zorggroep in dienst getreden. Zij is werkzaam geweest in (de keuken van) het restaurant van voormeld Woonzorgcentrum, in de functie van medewerker Facilitair Algemeen 1 en is ondersteund door een externe jobcoach, mevrouw [jobcoach] .
De arbeidsovereenkomst, een parttime dienstverband voor 55,55%, is met ingang van 1 januari 2016 omgezet naar één voor onbepaalde tijd.
Op 3 juli 2020 heeft de kantonrechter, rechtbank Limburg, locatie Roermond, een beschikking gegeven op een door de Zorggroep ingediend verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek van de Zorggroep is afgewezen op de grond dat onvoldoende was onderzocht of er herplaatsingsmogelijkheden bestonden. Een verstoorde verhouding achtte de kantonrechter aanwezig.
De Zorggroep heeft [de werknemer] vervolgens vrijgesteld van werk.
[de werknemer] heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van 3 juli 2020. Zij was het niet eens met het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een ontbindingsgrond.
[de werknemer] is met ingang van 24 juli 2020 vrijgesteld van werk onder doorbetaling van het loon.
De hoger beroepsprocedure gericht tegen de beschikking van 3 juli 2020, is door partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in deze zaak ingetrokken (zie 2.2.).
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft de Zorggroep voor de tweede maal verzocht de tussen haar en [de werknemer] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en 3 onderdeel g Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De Zorggroep heeft aangegeven dat zij met [de werknemer] een zodanig verstoorde arbeidsverhouding heeft, dat van haar als werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voorts heeft de Zorggroep aangegeven dat een herplaatsing van [de werknemer] in een andere passende functie niet mogelijk is.
3.2.3.[de werknemer] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2020 ontbonden en de Zorggroep veroordeeld tot betaling van € 1.452,79 bruto ter zake transitievergoeding. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.