In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen Stichting [de Stichting] over een overeenkomst van opdracht voor stucadoorswerkzaamheden. [geïntimeerde] stelt dat zij in opdracht van [appellante] stucwerk heeft uitgevoerd, maar dat de facturen door [appellante] onbetaald zijn gelaten. [appellante] voert als verweer aan dat er is afgesproken dat zij alleen de materiaalkosten zou betalen en niet voor de gewerkte uren. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, met uitzondering van de gevorderde incassokosten, en [appellante] is in de proceskosten veroordeeld.
In hoger beroep heeft het hof de feiten en het geschil in kaart gebracht. Het hof heeft overwogen dat de stelplicht en bewijslast bij [geïntimeerde] ligt, en dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat [appellante] ook voor de gewerkte uren zou betalen. Het hof heeft [geïntimeerde] toegelaten tot bewijsvoering door getuigen. Na het horen van getuigen en het inbrengen van producties, heeft het hof geconcludeerd dat [geïntimeerde] is geslaagd in het leveren van bewijs voor haar vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de afspraken over de betaling van arbeidsuren zijn bevestigd in e-mails, en dat [appellante] niet heeft aangetoond dat er andere afspraken zijn gemaakt.
Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen haar vordering verder te onderbouwen. De uitspraak is gedaan op 6 april 2021 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, met de rechters E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en R.F. Groos.