In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een verdeling van onroerende zaken is gelast. De rechtbank had bepaald dat bepaalde kadastrale percelen aan [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] zouden worden toegedeeld, met de verplichting om aan [appellant] een derde deel van de getaxeerde waarde te betalen. Het hof heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het hoger beroep van [appellant] aan de orde gesteld, omdat er twijfels bestonden over de inschrijving van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister. [appellant] betwistte dat hij niet-ontvankelijk was en voerde aan dat de inschrijving door [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] ook relevant was voor zijn eigen ontvankelijkheid. Het hof heeft de zaak aangehouden om meer duidelijkheid te krijgen over de inschrijving en de uitvoering van het bestreden vonnis. De uitspraak van het hof is gedaan op 6 april 2021, waarbij het hof de zaak heeft verwezen naar de rol voor verdere behandeling.