ECLI:NL:GHSHE:2020:974

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
200.226.268_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op eerdere uitspraak over vergoeding vrijwilligerswerkzaamheden bij voetbalvereniging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep over de vergoeding voor vrijwilligerswerkzaamheden bij een voetbalvereniging. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.H. Vader, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de Sportvereniging, vertegenwoordigd door mr. J. van Arkel, over de omvang van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Het hof had eerder, in een tussenarrest van 11 februari 2020, de appellant toegelaten tot bewijslevering over een specifieke post (post C) en partijen aangemoedigd om een regeling te treffen om kosten te besparen. Tijdens de procedure heeft de Sportvereniging erkend dat post C tot een bedrag van € 750,-- verschuldigd was, wat leidde tot verdere beoordeling van de zaak.

In de uitspraak van 17 maart 2020 heeft het hof geoordeeld dat post C toewijsbaar is tot het erkende bedrag van € 750,--. Daarnaast heeft het hof ook andere posten beoordeeld, waarbij post A eveneens toewijsbaar werd verklaard tot € 750,-- en post D tot € 83,55. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd voor zover de Sportvereniging was veroordeeld om een lager bedrag aan de appellant te betalen en heeft de nieuwe veroordeling vastgesteld op een totaalbedrag van € 1.583,55, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 maart 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.226.268/01
arrest van 17 maart 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. B.H. Vader te Oost-Souburg,
tegen
Sportvereniging [de sportvereniging] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de sportvereniging] ,
advocaat: mr. J. van Arkel te Vlissingen,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 2 januari 2018 en 11 februari 2020 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer 5865956 en rolnummer 17-1703 gewezen vonnis van 11 oktober 2017.

8.Het verdere verloop van de procedure

8.1.
Bij het tussenarrest van 11 februari 2020 heeft het [appellant] toegelaten tot bewijslevering over post C. Tevens heeft het hof in het tussenarrest partijen in overweging gegeven om een regeling te treffen over die post waardoor de kosten van de bewijslevering voorkomen kunnen worden.
8.2.
Op de datum die voor de opgave van de verhinderdata voor de getuigenverhoren was bepaald, heeft [appellant] arrest gevraagd en een brief overgelegd van de advocaat van [de sportvereniging] van 19 februari 2020. Bij die brief heeft [de sportvereniging] om proceseconomische redenen de verschuldigdheid van post C tot het in rov. 6.8.5 van het tussenarrest genoemde bedrag van € 750,-- erkend.
8.3.
Het hof heeft vervolgens een datum voor het wijzen van arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

De verdere beoordeling van grief 2 in incidenteel hoger beroep: post C
9.1.
Uit hetgeen het hof hiervoor onder “8. Het verdere verloop van de procedure” heeft overwogen, in samenhang met hetgeen is overwogen in rov. 6.8.5 van het tussenarrest, volgt dat post C toewijsbaar is tot een bedrag van € 750,--. Grief 2 in incidenteel hoger beroep heeft dus ten dele doel getroffen.
Conclusie en afwikkeling
9.2.1.
In rov. 6.9.1 van het tussenarrest heeft het hof al geoordeeld dat:
  • post A toewijsbaar is tot een bedrag van € 750,--;
  • post B afgewezen moet worden;
  • post D toewijsbaar is tot een bedrag van € 83,55;
  • het hof de tot op het moment van het tussenarrest gemaakte proceskosten van het principaal hoger beroep en het incidenteel hoger beroep tussen partijen zal compenseren.
9.2.2.
Omdat nu is komen vast te staan dat post C tot een bedrag van € 750,-- toewijsbaar is, is in totaal een hoofdsom van € 1.583,55 toewijsbaar ter zake de posten A, C en D. Het hof zal het bestreden vonnis daarom vernietigen voor zover [de sportvereniging] bij dat vonnis is veroordeeld om aan [appellant] € 390,71 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 januari 2017. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, [de sportvereniging] veroordelen om aan [appellant] € 1.583,55 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 januari 2017. Het hof zal deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
9.2.3.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen voor zover de proceskosten van het geding in eerste aanleg bij dat vonnis tussen de partijen zijn gecompenseerd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vordering die [appellant] in eerste aanleg heeft ingesteld, uiteindelijk voor minder dan 1/3e deel is toegewezen. Beide partijen zijn dus in eerste aanleg over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld.
9.2.4.
Het hof zal, zoals aangekondigd in rov. 6.8.6 van het tussenarrest, de proceskosten van het principaal hoger beroep en het incidenteel hoger beroep tussen de partijen compenseren, aangezien beide partijen in principaal en in incidenteel hoger beroep over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld.
9.2.5.
Het voorgaande voert tot de hierna te vermelden uitspraak.

10.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het bestreden vonnis van 11 oktober 2017 voor zover [de sportvereniging] bij dat vonnis is veroordeeld om aan [appellant] € 390,71 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 januari 2017;
in zoverre opnieuw rechtdoende: veroordeelt [de sportvereniging] om aan [appellant] € 1.583,55 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 januari 2017;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis van 11 oktober 2017 voor zover bij dat vonnis de proceskosten van het geding in eerste aanleg tussen de partijen zijn gecompenseerd;
compenseert de proceskosten van het principaal hoger beroep en het incidenteel hoger beroep tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, I.B.N. Keizer en A.A.H. van Hoek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 maart 2020.
griffier rolraadsheer