Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 2 januari 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 12 februari 2018;
- de memorie van grieven met vijf producties;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met vier producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- het schriftelijke pleidooi, ten behoeve waarvan partijen pleitnotities hebben overgelegd, en bij welke gelegenheid [appellant] nog vier producties (genummerd 6 tot en met 9) in het geding heeft gebracht.
6.De beoordeling
- [de sportvereniging] is een voetbalvereniging in [vestigingsplaats] . Volgens het gestelde op blz. 1 van de conclusie van antwoord heeft [de sportvereniging] ongeveer 600 leden.
- [de sportvereniging] heeft [appellant] bij aanstellingsovereenkomst van 1 juli 2010 met ingang van 1 juli 2010 aangesteld tot clubhuisbeheerder bij [de sportvereniging] .
- [appellant] en [de sportvereniging] hebben onderling verschillende versies van de aanstellingsovereenkomst van 1 juli 2010 overgelegd. In beide versies staat dat [appellant] voor zijn werkzaamheden een netto vergoeding van € 1.500,00 per jaar zal ontvangen, te betalen in 4 termijnen achteraf. Overeenkomstig die bepaling heeft [de sportvereniging] aan [appellant] per bank € 375,-- per kwartaal betaald over de periode tot 1 januari 2016.
- [appellant] heeft voorts maandelijkse onkostendeclaraties ter zake reiskosten, telefoonkosten en internetkosten bij [de sportvereniging] ingediend. [de sportvereniging] heeft die declaraties voldaan, in elk geval over de periode tot 1 januari 2016.
- In beide versies van de overeenkomst van 1 juli 2010 komt de volgende tekst voor:
- [appellant] heeft voorts een kopie van een aanstellingsovereenkomst van februari 2011 overgelegd. Volgens de tekst van deze overeenkomst is [appellant] vanaf februari 2011 aangesteld als clubhuiscoördinator. In de overeenkomst staat verder onder meer dat [appellant] een netto vergoeding van € 1.500,-- per jaar zal ontvangen, te betalen in 4 termijnen achteraf, en dat de duur van deze overeenkomst gelijk oploopt met die van clubhuisbeheerder.
- Op 23 maart 2015 heeft een bestuur van [de sportvereniging] vergaderd. Punt 5 van de notulen van deze bestuursvergadering luidt als volgt:
“5. Verslag gesprek dhr. [appellant]
- [appellant] heeft niet voor 1 juli 2015 sleutels en andere eigendommen van [de sportvereniging] geretourneerd. [appellant] heeft zijn vrijwilligerswerkzaamheden voor [de sportvereniging] ook na 1 juli 2015 voortgezet en [de sportvereniging] heeft hem daarvoor op gelijke wijze als voorheen vergoedingen betaald.
- In de loop van 2015 is de verstandhouding tussen [appellant] en het bestuur van [de sportvereniging] verder verstoord geraakt.
- Op 14 december 2015 heeft een algemene ledenvergadering van [de sportvereniging] plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering is het bestuur afgetreden.
- Bij e-mail van 15 december 2015 heeft [appellant] aan Dhr. [bestuurslid] onder meer het volgende meegedeeld:
“Ik ben gisteren onaangenaam verrast dat ik werd geconfronteerd met het probleem blokkade waarvan ik de oorzaak ben volgens bepaalde mensen (…)”
“Vervolgens neemt de Ledenvergadering inhoud en leiding over van de demissionaire voorzitter en overlegt. Na overleg wordt het besluit genomen een vertegenwoordiging van de Ledenvergadering samen te stellen en namens de leden een schrijven te verzorgen waarin dhr. [appellant] per onmiddellijke ingang alle werkzaamheden m.b.t. het clubhuis neer te leggen.”
- [appellant] heeft vanaf 10 januari 2016 geen werkzaamheden meer voor [de sportvereniging] verricht.
- Bij brief van 3 maart 2016 heeft de toenmalige advocaat van [de sportvereniging] aan [appellant] het volgende meegedeeld:
- Bij brief van 19 december 2016 heeft de advocaat van [appellant] aan [de sportvereniging] meegedeeld dat [de sportvereniging] aan [appellant] ter zake het jaar 2016 vergoedingen moet betalen van € 1.500,-- en € 1.000,-- en € 1.500,--, alsmede € 1.319,74 ter zake de kosten van een telefoonabonnement over de periode van januari 2016 tot en met november 2017. Op 10 januari 2017 heeft de advocaat van [appellant] de brief van 19 december 2016 (nogmaals) aan [de sportvereniging] verzonden, ditmaal naar de postbus van [de sportvereniging] .
- [de sportvereniging] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de in de brief van 19 december 2016 genoemde bedragen niet aan [appellant] verschuldigd is.
- A. € 1.500,-- als vergoeding over 2016 op grond van de aanstelling als clubhuisbeheerder;
- B. € 1.000,-- als reiskostenvergoeding over 2016 op grond van de aanstelling als clubhuisbeheerder;
- C. € 1.500,-- als vergoeding over 2016 op grond van de aanstelling als clubhuis- coördinator;
- D. € 1.319,74 voor de kosten van een telefoonabonnement over de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 november 2017 (€ 57,38 per maand gedurende 23 maanden).
- [appellant] is per 1 juli 2010 overeenkomstig de als productie 2 bij de inleidende dagvaarding overgelegde aanstellingsovereenkomst aangesteld als clubhuisbeheerder. Deze overeenkomst is niet rechtsgeldig opgezegd, zodat de overeenkomst nog bestaat. Op grond van deze overeenkomst moet [de sportvereniging] aan [appellant] over 2016 een vergoeding van € 1.500,-- (post A) en een reiskostenvergoeding van € 1.000,-- (post B) betalen.
- Daarnaast is [appellant] overeenkomstig de als productie 1 bij de inleidende dagvaarding overgelegde aanstellingsovereenkomst vanaf februari 2011 aangesteld als clubhuiscoördinator. Deze overeenkomst is niet rechtsgeldig opgezegd, zodat de overeenkomst nog bestaat. Op grond van deze overeenkomst moet [de sportvereniging] aan [appellant] over 2016 een vergoeding van € 1.500,-- betalen (post C).
- [appellant] heeft voorts per 1 december 2015 het telefoonabonnement dat hij in verband met zijn vrijwilligerswerk voor [de sportvereniging] had, voor twee jaar verlengd, derhalve tot en met 30 november 2017. Ook de kosten van dit abonnement moet [de sportvereniging] aan [appellant] vergoeden (post D).
- De partijen hebben twee verschillende versies van de overeenkomst van 1 juli 2010 ter zake de aanstelling van [appellant] tot clubhuisbeheerder overgelegd. De kantonrechter houdt het ervoor dat de door [de sportvereniging] overgelegde versie de overeenkomst is waar partijen aan zijn gebonden (rov. 5.1).
- [de sportvereniging] heeft onvoldoende betwist dat [appellant] daarnaast is aangesteld tot clubhuiscoördinator, zoals vastgelegd in de door [appellant] als productie 1 bij de inleidende dagvaarding overgelegde aanstellingsovereenkomst van februari 2011 (rov. 5.2).
- In 2013 zijn de overeenkomsten stilzwijgend verlengd tot 30 juni 2016. [de sportvereniging] heeft echter bij brief van 25 maart 2015 gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de overeenkomsten vóór 1 april van het lopende seizoen tussentijds op te zeggen. De overeenkomsten zijn dus op 30 juni 2015 geëindigd. Dat de partijen daarna enige tijd hebben gehandeld alsof de overeenkomsten voortduurden teneinde afspraken te kunnen maken over de wijze waarop zij uiteen zouden gaan, doet hier niet aan af (rov. 5.3.2).
- [appellant] heeft over zijn werkzaamheden tot en met december 2015 op de gebruikelijke wijze zijn vrijwilligersvergoeding en onkostenvergoeding ontvangen. [appellant] heeft echter tot en met januari 2016 zijn werkzaamheden verricht. [de sportvereniging] moet dus aan [appellant] nog € 333,33 (€ 1.500,-- + € 1.500,-- + € 1.000,-- : 12) voldoen wegens vrijwilligersvergoedingen en reiskostenvergoeding (posten A, B en C) over de maand januari 2016 (rov. 5.3.3).
- Ter zake het telefoonabonnement (post D) moet [de sportvereniging] aan [appellant] nog € 57,38 voldoen ter zake de maand januari 2016 (rov. 5.3.4).
- [de sportvereniging] veroordeeld om aan [appellant] € 390,71 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 januari 2017;
- de proceskosten van het geding gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
- bij brief van 25 maart 2015 per 1 juli 2015;
- bij brief van 12 januari 2016 met onmiddellijke ingang.
- post A toewijsbaar is tot een bedrag van € 750,--;
- post B afgewezen moet worden;
- post D toewijsbaar is tot een bedrag van € 83,55;
- het hof de tot op heden gemaakte proceskosten van het principaal hoger beroep en het incidenteel hoger beroep tussen de partijen zal compenseren.