6.1.Het hof gaat bij de berechting van beide zaken uit van de volgende - tussen partijen vaststaande - feiten.
a) [appellanten c.s.] en de besloten vennootschap [nieuwe handelsnaam bouwbedrijf oud] B.V. – destijds nog genaamd Bouwbedrijf [bouwbedrijf oud] B.V. (hierna: Bouwbedrijf Oud) – hebben aannemingsovereenkomsten gesloten voor de verbouwing van een (woon)boerderij en de bouw van een bijgebouw op respectievelijk 21 oktober 2010 en 15 december 2010 (hierna: de aannemingsovereenkomsten).
b) Enig bestuurder en enig aandeelhouder van Bouwbedrijf Oud is [beheer] Beheer B.V. (hierna: [beheer] Beheer).
c) Enig bestuurder en enig aandeelhouder van [beheer] Beheer is de heer [geintimeerde 3] (hierna: [geintimeerde 3] ).
d) Op 24 augustus 2011 is opgericht de besloten vennootschap Bouwbedrijf [bouwbedrijf nieuw] B.V. (hierna: Bouwbedrijf Nieuw), van welke vennootschap enig bestuurder en enig aandeelhouder is [beheer] Beheer.
e) Op 24 augustus 2011 is de naam van Bouwbedrijf Oud gewijzigd in [nieuwe handelsnaam bouwbedrijf oud] B.V.
f) Feitelijk heeft [geintimeerde 3] als ondernemer de activiteiten van zijn bouwbedrijf van Bouwbedrijf Oud verplaatst naar Bouwbedrijf Nieuw en in dat kader hebben de gebeurtenissen genoemd onder d) en e) plaatsgevonden.
g) Tussen [appellanten c.s.] en Bouwbedrijf Oud is op enig moment een geschil ontstaan met betrekking tot de uitvoering van de aannemingsovereenkomsten. Dit heeft geleid tot procedures voor de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: de Raad van Arbitrage), waarbij Bouwbedrijf Oud een bedrag vorderde van [appellanten c.s.] (strekkende tot betaling van de onbetaald gebleven, uitgevoerde werkzaamheden) terwijl [appellanten c.s.] een bedrag vorderde van Bouwbedrijf Oud (strekkende tot schadevergoeding wegens wanprestatie).
h) Bouwbedrijf Oud heeft op 14 juli 2011 conservatoir beslag laten leggen op de woonboerderij van [appellanten c.s.]
i) De Raad van Arbitrage heeft op 18 april 2013 vonnis gewezen. Bij dat vonnis is [appellanten c.s.] veroordeeld om aan Bouwbedrijf Oud te betalen € 81.051,46 te vermeerderen met rente en kosten. Dit bedrag is het saldo van de toewijsbaar geachte vordering van Bouwbedrijf Oud groot € 131.051,46 en de toewijsbaar geachte tegenvordering van [appellanten c.s.] groot € 50.000.
j) [appellanten c.s.] heeft aan de onder i) genoemde veroordeling voldaan door betaling van € 103.500 aan Bouwbedrijf Oud, waartegenover door deze een bankgarantie is gesteld voor een bedrag van € 103.500 (een en ander als uitkomst van een executiegeschil betreffende voornoemd arbitraal vonnis en in het licht van het hoger beroep daartegen).
k) Bouwbedrijf Oud (zaaknummer 71.891) en [appellanten c.s.] (zaaknummer 71.892) hebben tegen het hiervoor onder i) genoemde arbitraal vonnis hoger beroep ingesteld (hierna: het eerste hoger beroep). Het arbitraal vonnis is in hoger beroep bij vonnis van 3 september 2014 vernietigd. Daarbij is Bouwbedrijf Oud veroordeeld om aan [appellanten c.s.] te betalen € 100.508,42 met rente en € 16.098,21 ter verrekening van de proceskosten in eerste aanleg, en tot terugbetaling aan [appellanten c.s.] van € 103.500,00 met rente en betaling van € 25.148,28 ter verrekening van de proceskosten in appel.
l) Bouwbedrijf Oud heeft bij dagvaarding van 2 december 2014 aan de rechtbank Amsterdam verzocht het arbitrale appelvonnis van 3 september 2014 te vernietigen.
m) Op verzoek van [appellanten c.s.] heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant op 2 december 2014 verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [beheer] Beheer en [geintimeerde 3] . [appellanten c.s.] heeft vervolgens op 10 december 2014 ten laste van [beheer] Beheer en [geintimeerde 3] beslagen doen leggen.
n) Bij vonnis van 19 augustus 2015 heeft de rechtbank Amsterdam de vordering van Bouwbedrijf Oud toegewezen voor zover het vonnis van 3 september 2014 betrekking heeft op de zaak met kenmerk 71.892, met veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten. Voor zover het hoger beroep betrekking had op de zaak met zaaknummer 71.891 is het door de rechtbank Amsterdam in stand gelaten.
o) Na het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2015 heeft de Raad van Arbitrage in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 71.892 op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan (hierna: het tweede hoger beroep). Daarbij is in principaal appel het vonnis van 18 april 2013 waarvan beroep vernietigd voor zover [appellanten c.s.] daarin is veroordeeld tot betaling van € 81.051,46 met rente. De Raad heeft geoordeeld dat Bouwbedrijf Oud recht had op betaling van in totaal € 98.303,25 en dat aan [appellanten c.s.] toekwam in totaal een bedrag van € 84.696,52. De Raad van Arbitrage heeft, opnieuw rechtdoende, [appellanten c.s.] veroordeeld tot betaling van het saldo van € 13.606,73. In incidenteel appel is het beroep verworpen en Bouwbedrijf Oud is in principaal en incidenteel appel veroordeeld ter verrekening van de proceskosten in hoger beroep aan [appellanten c.s.] € 10.000,00 te betalen.
p) Partijen hebben afspraken gemaakt over de afwikkeling van de tussen hen lopende procedures, het stellen van zekerheid en opheffing van gelegde beslagen. Deze afspraken zijn neergelegd in een overeenkomst van 6 april 2018, hierna: de Depotovereenkomst.
Procedure over onrechtmatige verhaalsfrustratie door [geintimeerden c.s.]
6.2.1.In de procedure met zaaknummer 200.194.926/02 heeft [appellanten c.s.] in eerste aanleg gevorderd in conventie, kort samengevat, veroordeling van [geintimeerden c.s.] , primair tot betaling van € 155.855,60, subsidiair tot schadevergoeding, een en ander met rente en kosten.
6.2.2.[geintimeerden c.s.] heeft in deze procedure, in reconventie, gevorderd de door [appellanten c.s.] ten laste van hem gelegde beslagen op te heffen.
6.2.3.De rechtbank heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 23 maart 2016, in conventie, de vorderingen van [appellanten c.s.] afgewezen, met veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten. De rechtbank heeft, in reconventie, de op 10 december 2014 door [appellanten c.s.] ten laste van [beheer] Beheer en [geintimeerde 3] gelegde beslagen opgeheven, met veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten.
6.2.4.[appellanten c.s.] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellanten c.s.] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 23 maart 2016 en, na eiswijziging bij memorie van grieven en eisvermindering bij pleidooi, gevorderd voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [geintimeerden c.s.] te veroordelen tot betaling aan [appellanten c.s.] van:
a. een bedrag van € 22.707,64,
b. een bedrag aan wettelijke rente van € 3.799,08, en
c. buitengerechtelijke kosten van € 4.263,- exclusief btw,
2. [geintimeerden c.s.] te veroordelen tot vergoeding van alle schade die [appellanten c.s.] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 augustus 2011 tot en met de dag der algehele voldoening,
3. [beheer] Beheer te veroordelen om aan [appellanten c.s.] te voldoen de beslagkosten van € 1.581,74,
4. [geintimeerde 3] te veroordelen om aan [appellanten c.s.] te betalen de beslagkosten van € 1.069,57,
5. te verklaren voor recht dat:
a. Bouwbedrijf Nieuw en [bouwbedrijf oud] Oud moeten worden vereenzelvigd,
b. [geintimeerden c.s.] misbruik heeft gemaakt van rechtspersoonlijkheid teneinde [appellanten c.s.] in zijn verhaalsmogelijkheden te benadelen en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW,
6. [geintimeerden c.s.] te veroordelen tot vergoeding van een bedrag aan schade gelijk aan het bedrag dat [bouwbedrijf oud] Oud zal moeten betalen aan [appellanten c.s.] op grond van de nieuwe uitspraak in hoger beroep van de Raad van Arbitrage, een en ander op grond van onrechtmatige daad door [geintimeerden c.s.] , althans tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat,
7. de vorderingen van [geintimeerden c.s.] in reconventie af te wijzen,
8. [geintimeerden c.s.] te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
Procedure over onrechtmatig beslag door [appellanten c.s.]
6.3.1.In de procedure met zaaknummer 200.232.622/01 hebben [beheer (200.232.622_01)] Beheer en [appellant 2 (200.232.622_01)] in eerste aanleg (in conventie) en na vermindering van eis gevorderd, samengevat, een verklaring voor recht dat [appellanten c.s.] jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door op 10 december 2014 ten laste van hen beslag te leggen, met veroordeling van [appellanten c.s.] tot vergoeding van de dientengevolge door hen geleden schade, onder meer bestaande in de kosten die zij hebben moeten maken om opheffing van het beslag te verkrijgen van € 291,67, tot vergoeding van de schade van [beheer (200.232.622_01)] Beheer bestaande uit financieringskosten van € 20.897,89 en uit waardevermindering van een Audi van € 17.000,00, vermeerderd met rente, en tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 2.790,-, met veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten.
De reconventionele vordering van [appellanten c.s.] is in hoger beroep niet meer aan de orde.
6.3.2.De rechtbank heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 15 november 2017 de vorderingen van [beheer (200.232.622_01)] Beheer en [appellant 2 (200.232.622_01)] afgewezen, met veroordeling van hen in de proceskosten.
6.3.3.[beheer (200.232.622_01)] Beheer en [appellant 2 (200.232.622_01)] hebben in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 15 november 2017 en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.
Verdere beoordeling in hoger beroep
Verhaalsfrustratie door [geintimeerden c.s.]