In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, geboren in 1950, die van 1 oktober 1967 tot 1 december 2013 als ambtenaar bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkte en deelnemer was in de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds ABP. De appellant heeft gebruik gemaakt van de FLO-regeling, die hem de mogelijkheid bood om met pensioen te gaan op 60-jarige leeftijd. Door wijzigingen in de fiscale wetgeving was het voor hem niet mogelijk om gebruik te maken van de FPU-regeling, wat leidde tot de keuze voor het ABP KeuzePensioen. De appellant heeft in 2013 bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn pensioen, omdat hij verwachtte een hoger bedrag te ontvangen dan hem was toegekend. Hij stelde dat ABP onrechtmatig had gehandeld door hem niet het in een eerdere brief genoemde bedrag te betalen. In eerste aanleg werd zijn vordering afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat ABP geen onrechtmatige daad had gepleegd, omdat de informatie die aan de appellant was verstrekt niet als advies kon worden beschouwd, maar als indicatieve informatie. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de proceskosten.