Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.Het verloop van het geding
2.Inleiding
- i) [appellant] is werkzaam geweest bij DaimlerChrysler Nederland B.V. (hierna: Daimler). Hij is in 2004, op [...] leeftijd, vervroegd uitgetreden. [appellant] heeft gedurende zijn dienstverband pensioenaanspraken opgebouwd bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij (hierna: NN), waar Daimler haar pensioenregeling in 1978 had ondergebracht.
- ii) Nadat de uitvoeringsovereenkomst tussen Daimler en NN was beëindigd, heeft Daimler zich per 1 januari 2006 verplicht aangesloten bij PMT. Alle toenmalige werknemers van Daimler zijn bij NN aangemeld en deelnemer geworden in de pensioenregeling van PMT.
- iii) Daimler heeft NN op enig moment verzocht om tot een collectieve waardeoverdracht van de bij haar opgebouwde aanspraken en rechten aan PMT over te gaan, een en ander als bedoeld in artikel 83 Pensioenwet (PW), en NN heeft daarin bewilligd. NN heeft de collectieve waardeoverdracht gemeld bij De Nederlandsche Bank en deze heeft de voorgenomen overdracht niet verboden.
- iv) Bij brief van 13 januari 2009 heeft PMT aan [appellant] het volgende geschreven:
- v) [appellant] heeft naar aanleiding van deze brief aanvankelijk (bij brieven van 26 januari en 11 februari 2009) bezwaar gemaakt tegen de waardeoverdracht, op de grond dat zijn jegens NN bestaande aanspraken uitgingen van een te laag salaris en dat dit eerst gecorrigeerd moest worden. Later heeft hij dit bezwaar ingetrokken, naar het hof begrijpt omdat NN inmiddels de pensioenaanspraken correct had vastgesteld. De overdracht van [appellant] pensioenaanspraken naar PMT heeft op 27 december 2011 plaatsgevonden.
- vi) In februari 2013 heeft PMT [appellant] schriftelijk geïnformeerd dat de dekkingsgraad van het pensioenfonds onvoldoende was en dat de pensioenuitkering per 1 april 2013 zou worden verlaagd met 6,3%. Per 1 mei 2014 heeft daarenboven een verlaging van 0,4% plaatsgevonden.
3.De beoordeling van het hoger beroep
grief 2komt [appellant] op tegen rov. 4.3 van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank [appellant]'s stelling verwerpt dat PMT hem ook los van artikel 21 PW had moeten waarschuwen voor zijn uit artikel 134 PW voortvloeiende recht pensioenaanspraken te korten. Het hof begrijpt, mede gegeven het betoog van [appellant] in eerste aanleg en de structuur van het bestreden vonnis, de grief aldus dat [appellant] van mening is dat de zorgplicht van PMT jegens hem in het kader van de voorgenomen waardeoverdracht op de voet van artikel 83 PW meebrengt dat PMT hem de desbetreffende informatie had moeten verstrekken.
.Het hof is dan ook van oordeel dat het causaal verband tussen de schending van de informatie en de door [appellant] geleden schade vaststaat.