Uitspraak
5.Het tussenarrest van 9 januari 2018
6.Het verdere verloop van de procedure
7.De vaststaande feiten
artikel 12, aanhef en onder 5, is bepaald dat de vennootschap eindigt door tegen een vennoot uitgesproken ontbinding overeenkomstig artikel 7A:1684 BW en dat bij ziekte of invaliditeit van vennoten op dat artikel slechts een beroep kan worden gedaan indien de ziekte of invaliditeit tenminste 24 achtereenvolgende maanden heeft geduurd.
Artikel 13van het firmacontract regelt dat, indien de vennootschap eindigt door één van de in artikel 12 genoemde oorzaken, de andere vennoot het recht heeft de vennootschap alleen of met anderen voort te zetten.
Artikel 14van het firmacontract luidt:
Artikel 19van het firmacontract luidt:
"de afwikkeling in het kader van de voortzetting van de onderneming (…) conform de bepalingen van het firmacontract van 5 oktober 2007 zal geschieden, waarbij de afrekening zal plaatsvinden op basis van de waardebepaling zoals opgenomen in het taxatierapport van [de taxateur] (…)".
8.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
"In het ESJ-rapport zijn uitgaande van voornoemde waarde van de onderneming de kapitaalsposities berekend naar een stand per 1 juli 2015 (zijnde het moment van ontbinding van de vennootschap). De kapitaalspositie van ieder der vennoten komt uit op een bedrag van € 66.514,-. Dat deze berekening in het ESJ-rapport overigens nog onjuistheden of onvolledigheden bevat is gesteld noch gebleken. De rechtbank gaat dan ook ervan uit dat deze berekening kan gelden als de (slot)balans, zoals wordt bedoeld artikel 14 van het firmacontract, met als gevolg dat de vordering van [geïntimeerde] op [appellant] uit hoofde van overbedeling - nu het vermogen van de vennootschap inmiddels moet worden geacht te zijn verdeeld - kan worden begroot op een bedrag van € 64.647,- (€ 66.514,- minus de reeds door [appellant] betaalde € 1.867,-)", aldus de rechtbank.
9.De motivering van de beslissing in hoger beroep
op basis vande waardebepaling zoals opgenomen in het taxatierapport van [de taxateur] , niet dat moet worden uitgegaan van de waardebepaling in dat rapport, maar van de in dat rapport gevolgde methode van berekening. [appellant] wijst op de brief van [de taxateur] van 12 augustus 2015 (productie 21 bij memorie van grieven) waarin [de taxateur] meldt dat
"indien wij ten tijde van de waardering (december 2014) reeds de beschikking hadden over de werkelijke omzetcijfers van Match Financiële Diensten over 2014, de economische waarde van de assurantieportefeuille/-activiteiten aanmerkelijk lager zou zijn geweest".
"de afrekening zal plaatsvinden op basis van de waardebepaling zoals opgenomen in het taxatierapport van [de taxateur] (…)", zijnde de gewogen waarde van de onderneming.
10.De slotsom
11.De beslissing
in conventiegewezen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 juni 2017 en doet in zoverre opnieuw recht:
in reconventie;