In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen Medical Factoring B.V. over de betaling van een tandartsrekening. [appellant] heeft in 2016 en 2017 behandelingen ondergaan bij [de tandheelkundige praktijk] BV, waarbij implantaten zijn geplaatst. De laatste behandeling vond plaats op 18 januari 2017, en er ontstond een geschil over de betaling van de eindfactuur van die datum, die door [appellant] contant zou zijn voldaan. Medical Factoring, aan wie de vordering door [de tandheelkundige praktijk] is gecedeerd, stelt dat [appellant] deze factuur niet heeft betaald en vordert betaling van € 4.372,61.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van Medical Factoring toegewezen, maar [appellant] heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissing. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. Het hof oordeelt dat [appellant] moet bewijzen dat hij de eindfactuur contant heeft betaald. Het hof laat [appellant] toe om bewijs te leveren, en als hij daarin slaagt, zal de vordering van Medical Factoring worden afgewezen. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor het opgeven van getuigen.