ECLI:NL:GHSHE:2020:698

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
200.236.200_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake erfopvolging en legitieme portie na overlijden van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, waarin zij haar legitieme portie claimt uit de nalatenschap van haar overleden moeder. De zaak betreft de verdeling van de nalatenschap van zowel de vader als de moeder van [appellante] en haar twee broers, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De vader overleed in 2001 en de moeder in 2014. De vader had een testament opgesteld waarin de kinderen als erfgenamen zijn benoemd, terwijl de moeder in haar testament [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als enige erfgenamen benoemde. [appellante] heeft een beroep gedaan op haar legitieme portie, wat leidt tot een geschil over de aanvaarding van de nalatenschap door [geïntimeerde 2]. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde 2] de nalatenschap niet zuiver heeft aanvaard, omdat zijn gedragingen niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellante] af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.236.200/01
arrest van 25 februari 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

niet verschenen,
2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.M.J. Janssen te Maastricht,
geïntimeerden,
hierna ieder afzonderlijk aan te duiden als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 maart 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 20 december 2017, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/232352/ HA ZA 17-116)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het vonnis van 10 mei 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 16 maart 2018;
  • het tegen [geïntimeerde 1] verleende verstek;
  • de memorie van grieven tevens vermindering van eis, met producties;
  • de memorie van antwoord, met producties;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg, met dien verstande dat het hof de bij memorie van antwoord in het geding gebrachte producties niet bij de beoordeling betrekt, omdat [appellante] zich daar niet voldoende over heeft kunnen uitlaten.
Ten aanzien van het door [appellante] gefourneerde procesdossier van de eerste aanleg stelt het hof vast dat productie 3 welke bij dagvaarding in eerste aanleg door [appellante] is overgelegd bestaat uit blad 1 tot en met 11. In het door [geïntimeerde 2] gefourneerde procesdossier van de eerste aanleg zijn van genoemde productie 3 slechts de oneven pagina’s gefourneerd, het hof begrijpt dit als een vergissing.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende (door de rechtbank) vastgestelde, feiten.
3.1.1
[appellante] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn kinderen van [de vader] (hierna: vader) en [de moeder] (hierna: moeder). Vader en moeder waren met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.1.2
Op 17 maart 2001 is vader overleden. Vader heeft bij uiterste wil van 16 februari 1976 over zijn nalatenschap beschikt, waarbij een ouderlijke boedelverdeling overeenkomstig artikel 1167 BW (oud) is gemaakt. Erfgenamen zijn moeder, [geïntimeerde 1] , [appellante] en [geïntimeerde 2] . Zij zijn ieder voor een kwart gerechtigd tot de nalatenschap.
3.1.3
Op 18 juli 2014 is moeder overleden. Zij heeft bij uiterste wil van 17 december 2009 over haar nalatenschap beschikt. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn tot haar enige erfgenamen benoemd.
3.1.4
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de nalatenschap van moeder op 5 augustus 2014 beneficiair aanvaard.
3.1.5
[appellante] heeft bij brief van 11 september 2014 een beroep gedaan op haar legitieme portie inzake de nalatenschap van moeder.
3.1.6
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben een volmacht gegeven aan twee medewerkers van [notarissen] Notarissen om hen als vereffenaar te vertegenwoordigen ter zake van het beheer als bedoeld in artikel 3:170 lid 2 BW over de beneficiair aanvaarde nalatenschap, alsmede ter zake van de vereffening van die nalatenschap.
3.1.7
Door [notarissen] Notarissen is een ontwerp Rekening en verantwoording d.d. 30 juli 2015 opgemaakt (hierna: ontwerp-R&V)
3.2.1
In hoger beroep heeft [appellante] haar eis verminderd. In hoger beroep vordert zij, kort gezegd, vernietiging van het vonnis van 20 december 2017 en opnieuw recht doende:
1. te verklaren voor recht:
a. dat [geïntimeerde 2] de nalatenschap van moeder zuiver heeft aanvaard;
b. dat [geïntimeerde 2] derhalve aansprakelijk is voor alle schulden van moeder respectievelijk de boedel van haar nalatenschap en in ieder geval voor de vordering van [appellante] op moeder c.q. die nalatenschap ter zake van het haar toekomende erfdeel betreffende de nalatenschap van vader ten bedrage van € 15.268,23, te vermeerderen met de (enkelvoudige) testamentaire rente ad 6% per jaar, van 17 maart 2001 tot de dag van algehele voldoening althans te vermeerderen met de (enkelvoudige) testamentaire rente ad 6% per jaar van 17 maart 2001 tot 18 juli 2014 en vervolgens althans vanaf een door het hof te bepalen dag te vermeerderen met de wettelijke rente over het per 18 juli 2014 openstaande saldo tot de dag van algehele voldoening;
c. dat het actief van de legitimaire massa van (de nalatenschap van) moeder met inbegrip van de daartoe in aanmerking te nemen giften bestaat uit:
- het in het ontwerp opgenomen saldo ten bedrage van € 12.351,14;
- de rente over de saldi van de bankrekeningen van moeder tot en met 18 juli 2014, ten bedrage van € 93,22;
- de giften aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] door moeder overigens ten bedrage van € 20.000,00;
- de giften aan derden, gedaan door moeder, ten bedrage van € 4.500,00;
d. dat het passief van de legitimaire massa van (de nalatenschap van) moeder bestaat uit:
- het in het ontwerp opgenomen saldo betreffende huishoudelijke schulden ten bedrage van € 512,50;
- de schulden van moeder aan [appellante] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] wegens hun erfdeel in de nalatenschap van vader ten bedrage van het door uw hof vast te stellen bedrag;
- de begrafeniskosten ten bedrage van € 1.109,22;
e. dat de legitimaire massa van (de nalatenschap van) moeder mitsdien een door het hof
vast te stellen bedrag bedraagt;
f. dat [geïntimeerde 2] aansprakelijk is voor de voldoening van de aan [appellante] toekomende legitieme aan [appellante] ;
2. [geïntimeerde 2] op vorenstaande gronden te veroordelen om aan [appellante] te betalen:
a. het uit hoofde van het hiervóór onder 1 sub b gevorderde verschuldigde ter zake van de vordering van [appellante] op moeder uit hoofde van het haar toekomende erfdeel;
b. het door het hof te bepalen bedrag ter zake van de legitieme portie van [appellante] in de nalatenschap van moeder;
c. de testamentaire rente ad 6% per jaar althans de wettelijke rente over a en b vanaf een door het hof te bepalen dag tot die van algehele voldoening;
d. een bedrag van € 2.925,00 ter zake van de buitengerechtelijke kosten van [appellante] althans een bedrag van € 1.270,33 dienaangaande, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2015 althans 17 februari 2017 tot de dag van algehele voldoening.
Met, kort gezegd, veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van beide instanties.
3.2.2
Aan haar vordering heeft zij, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat in de ontwerp-R&V van (het kantoor van) de notaris ten onrechte geen rekening is gehouden met giften aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] door vader zowel als moeder. Volgens [appellante] is [geïntimeerde 2] nu deze de nalatenschap volgens haar zuiver heeft aanvaard, aansprakelijk voor de betaling van haar vordering.
3.2.3
[geïntimeerde 2] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde 2] geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellante] en bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties.
3.2.4
Bij vonnis in incident van 10 mei 2017 heeft de rechtbank het gevorderde in incident afgewezen en in de hoofdzaak een comparitie van partijen bepaald.
3.2.5
Van de comparitie, gehouden op 16 augustus 2017, is proces-verbaal opgemaakt.
3.2.6
In het eindvonnis van 20 december 2017 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat:
het actief van de legitimaire massa van de nalatenschap van moeder bestaat uit:
  • het in de ontwerp-R&V opgenomen saldo ten bedrage van € 12.351,14,
  • de in de ontwerp-R&V opgenomen giften aan gedaagden door moeder ten bedrage van € 20.000,-,
  • de in de ontwerp-R&V opgenomen giften aan derden door moeder ten bedrage van
  • € 4.500,-,
het passief van de legitimaire massa van de nalatenschap van moeder bestaat uit:
  • het in het ontwerp opgenomen saldo betreffende huishoudelijke schulden ten bedrage van € 512,50,
  • de schulden van moeder aan [appellante] en gedaagden wegens hun erfdeel in de nalatenschap van vader ten bedrage van € 45.804,69, te vermeerderen met de (enkelvoudige) testamentaire rente van 6% per jaar vanaf 17 maart 2001 tot 18 juli 2014 over de hoofdsom
  • de begrafeniskosten ten bedrage van € 1.109,22.
De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt en de vorderingen voor het overige afgewezen.
3.3
[appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het toewijzen van haar verminderde eis, met dien verstande dat, zo stelt zij, indien grief 1 wordt verworpen, haar belang bij de overige grieven vervalt.
3.4
Met grief 1 betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde 2] geen beschikkingshandelingen ten aanzien van goederen van de nalatenschap van moeder heeft verricht en dus geen sprake is van zuivere aanvaarding van de nalatenschap door hem.
3.5.1
Het hof overweegt dat de rechtbank op grond van artikel 4:192 lid 1 BW zoals dat gold van 1 januari 2003 tot 1september 2016 heeft geoordeeld dat het leeghalen van de kamer in het verzorgingstehuis en het wegbrengen en bewaren van goederen afkomstig uit die kamer alsmede het kopen van gebak voor het personeel van het verzorgingstehuis en het kopen van cadeaubonnen voor de alfahulp niet gezien kunnen worden als het als heer en meester beschikken over de nalatenschap en dat [geïntimeerde 2] de nalatenschap van moeder niet zuiver heeft aanvaard.
3.5.2
Voornoemd artikel 4:192 lid 1 BW luidde:

Een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt, aanvaardt daardoor de nalatenschap zuiver, tenzij hij zijn keuze reeds eerder heeft gedaan.”
Het hof stelt voorop dat op grond van voornoemd artikel dient te worden beoordeeld of [geïntimeerde 2] zuiver heeft aanvaard. Tussen partijen is dat niet in geschil.
Het hof stelt voorts voorop dat, “(…) of uit de gedragingen van een erfgenaam de bedoeling kan worden afgeleid de nalatenschap te aanvaarden, hangt af van de omstandigheden van het geval (…)”, HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1284.
3.5.3
Onder verwijzing naar jurisprudentie betoogt [appellante] dat de handelingen van [geïntimeerde 2] bestaande uit het leeghalen van de kamer van moeder, het verder doen verwijderen van de betreffende inboedel (waaronder het te koop aanbieden van een televisie aan derden, een ander deel aan te bieden aan een kringloopwinkel (al dan niet te koop) en het aan de kringloopwinkel afgeven daarvan en een verder deel hetzij voor zich te behouden hetzij zich daarvan te ontdoen door dat te deponeren in een milieupark) en het beschikken over de bankrekening van moeder hebben te gelden als gedragingen van zuivere aanvaarding in de zin van voornoemd artikel. Er is sprake van beschikkingshandelingen waardoor gelden aan het verhaal van schuldeisers worden onttrokken.
Volgens [appellante] is gesteld noch gebleken dat de verwijderde inboedel geen waarde vertegenwoordigde, er is zelfs geen beschrijving van die inboedel en hetgeen daartoe behoorde opgesteld of overgelegd. Verder heeft [geïntimeerde 2] , zo betoogt [appellante] , op 25 juli 2014 een bedrag van € 150,- opgenomen van de rekening-courant van moeder en op 23 juli 2014 van die rekening-courant een bedrag van € 31,15 betaald aan Bakkerij [de bakkerij] in [vestigingsplaats] . Voorts, zo stelt [appellante] , heeft [geïntimeerde 2] delen van de inboedel aan anderen te koop aangeboden en had moeder sieraden nagelaten die na de dood van moeder door [geïntimeerde 2] aan [geïntimeerde 1] zijn aangeboden. [appellante] verwijst daarbij naar productie 18 bij memorie van grieven, een verklaring van [de getuige] , naar het hof begrijpt een neef van [appellante] en kleinkind van moeder, en naar productie 19 bij memorie van grieven, een verklaring van [geïntimeerde 1] , naar het hof begrijpt, [geïntimeerde 1] . Volgens de eerste verklaring heeft [geïntimeerde 2] een zo goed als nieuwe televisie van oma (hof: moeder) aangeboden aan [de getuige] . Volgens de tweede verklaring heeft [geïntimeerde 2] na het overlijden van moeder de trouwringen die moeder droeg aan [geïntimeerde 1] aangeboden.
3.5.4
[geïntimeerde 2] betwist dat uit voornoemde gedragingen kan worden afgeleid dat hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Volgens [geïntimeerde 2] is sprake van beheer dan wel zaakwaarneming. Met betrekking tot het ontruimen van de kamer in het verzorgingstehuis bestond de plicht van de vereffenaars om de kamer binnen enkele dagen (5 dagen) na overlijden van moeder te ontruimen en de goederen van moeder op te slaan om schade aan de nalatenschap te voorkomen. Het was volgens [geïntimeerde 2] in opdracht van moeder dat hij gebak heeft geleverd voor het verzorgend personeel van het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] en mevrouw [de alfahulp] , alfahulp, VVV- cadeaubonnen voor een bedrag van € 150,- heeft gegeven. In de hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap was hij bevoegd over de bankrekening van moeder te beschikken.
[geïntimeerde 2] heeft de verklaringen van [de getuige] en [geïntimeerde 1] betwist. Volgens [geïntimeerde 2] heeft hij nooit een televisie aan [de getuige] aangeboden en was de televisie van moeder in feite stuk. De trouwringen waren er niet, vader had zijn trouwring ruim 10 jaar voor zijn overlijden verloren.
Ter onderbouwing van zijn betoog dat hij de nalatenschap niet zuiver heeft aanvaard, heeft [geïntimeerde 2] verwezen naar productie 8 bij conclusie van antwoord in hoofdzaak, een brief van 20 januari 2015 van notaris mr. [de notaris] , waarin deze, aldus [geïntimeerde 2] , schrijft: [geïntimeerde 2] heeft “(…) met de gedwongen ontruiming van (…) de kamer in het verzorgingshuis gehandeld (…) in het kader van beheer ten behoeve van de boedel, zonder dat uit zijn handelingen moet worden geconcludeerd dat hij de nalatenschap op enige wijze heeft aanvaard”.
3.5.5
Het hof oordeelt als volgt. In het licht van hetgeen [geïntimeerde 2] , bij conclusie van antwoord in hoofdzaak, door verwijzing naar de brief van 20 januari 2015 van notaris mr. [de notaris] , waarin deze, aldus [geïntimeerde 2] , schrijft: [geïntimeerde 2] heeft “(…) met de gedwongen ontruiming van (…) de kamer in het verzorgingshuis gehandeld (…) in het kader van beheer ten behoeve van de boedel, zonder dat uit zijn handelingen moet worden geconcludeerd dat hij de nalatenschap op enige wijze heeft aanvaard”, heeft aangevoerd, de omstandigheid dat in de ontwerp-R&V (productie 3 welke bij dagvaarding in eerste aanleg door [appellante] is overgelegd, gefourneerd door [appellante] , bestaande uit blad 1 tot en met 11) geen inboedel (televisie) is opgenomen, noch sieraden zijn opgenomen en de waarde van de inboedel is geschat op € 0,-, lag het op de weg van [appellante] om haar stelling dat [geïntimeerde 2] met het leeghalen van de kamer van erflaatster en het verder doen verwijderen van de betreffende inboedel de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, nader te onderbouwen. De hiervoor genoemde verklaringen van [de getuige] en [geïntimeerde 1] zijn daartoe niet voldoende. Evenmin is daartoe voldoende dat, wanneer daar met [appellante] vanuit moet worden gegaan, de inboedel door [geïntimeerde 2] deels is afgegeven aan een kringloopwinkel (al dan niet te koop) en deels is gedeponeerd bij een milieupark. Dat [geïntimeerde 2] een deel van de inboedel voor zich heeft behouden anders dan ter opslag, is door [appellante] niet onderbouwd.
Nu [appellante] haar voornoemde stelling niet voldoende heeft onderbouwd is bewijslevering niet aan de orde. Gezien het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat [geïntimeerde 2] met het leeghalen van de kamer van erflaatster en het verder doen verwijderen daarvan de bedoeling heeft gehad de nalatenschap zuiver te aanvaarden.
Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat het beschikken over de bankrekening van moeder door [geïntimeerde 2] heeft te gelden als zuivere aanvaarding, geldt naar het oordeel van het hof dat dit gezien de door [appellante] gestelde opname en betaling niet heeft te gelden als daad van zuivere aanvaarding. [appellante] heeft hetgeen [geïntimeerde 2] bij conclusie van antwoord in hoofdzaak heeft aangevoerd, te weten dat hij in opdracht van moeder gebak heeft geleverd voor het verzorgend personeel van het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] en mevrouw [de alfahulp] , alfahulp, VVV- cadeaubonnen voor een bedrag van € 150,- heeft gegeven, niet betwist. [appellante] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan indien bewezen anders zou moeten worden geoordeeld. Bewijslevering is niet aan de orde.
Grief 1 faalt.
3.5.6
Bij memorie van grieven heeft [appellante] gesteld dat haar belang bij de overige grieven vervalt indien grief 1 wordt verworpen. Zij stelt daartoe dat zij slechts verhaal kan vinden voor haar vorderingen indien [geïntimeerde 2] door beschikkingshandelingen geacht moet worden de nalatenschap zuiver te hebben aanvaard, daar de boedel geen liquide middelen omvat.
[geïntimeerde 2] heeft aangevoerd dat uit de ontwerp-R&V blijkt dat er € 11.144,51 op de Rabobank aanwezig was. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] met haar betoog bedoeld te zeggen dat de nalatenschap onvoldoende saldo voor uitkering heeft om haar gestelde vordering ter zake van de nalatenschap van vader en haar gestelde vordering op de gezamenlijke erfgenamen ter zake haar legitieme portie te voldoen. Wat daar verder ook van zij, nu grief 1 faalt kan [geïntimeerde 2] niet aansprakelijk worden gehouden voor de vorderingen van [appellante] . Daar [appellante] zelf heeft aangegeven in dat geval geen belang te hebben bij haar overige grieven, zal het hof niet tot de beoordeling daarvan overgaan. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen en het anders of meer gevorderde afwijzen.
De proceskosten zullen, omdat [appellante] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] broer en zusters zijn, worden gecompenseerd, aldus dat ieder de eigen kosten draagt, artikel 237 lid 1 Rv.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
wijst af het anders of meer gevorderde;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep, aldus dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, M.E. Smorenburg en T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 februari 2020.
griffier rolraadsheer