Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
4. [geïntimeerde 4] ,
5. [geïntimeerde 5] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/222378 / HA ZA 16-354)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens houdende een wijziging van eis, met één productie;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met twee producties;
- de door [geintimeerden c.s.] genomen akte;
- de door [appellant] genomen antwoordakte.
3.De beoordeling
- a. Op 29 augustus 1981 is overleden [de erflater] en op 2 november 1985 is overleden diens echtgenote [de echtgenote van de erflater] . Het hof zal hen hierna tezamen aanduiden als erflaters.
- b. Erflaters hebben vijf kinderen gekregen: [appellant] , geïntimeerden in principaal appel sub 1, 2 en 3, en de overleden vader van geïntimeerden in principaal appel sub 4 en 5. Het hof zal geïntimeerden 1, 2 en 3 in principaal hoger beroep hierna ook aanduiden als de drie andere kinderen. Het hof zal geïntimeerden 4 en 5 hierna ook aanduiden als de twee kleinkinderen.
- c. De twee kleinkinderen hebben nog een broer, [de broer van geintimeerde 4 en 5] . Deze broer is bij een door een notaris opgestelde overeenkomst met de twee kleinkinderen overeengekomen dat zijn aandeel in de nalatenschap van erflaters volledig toekomt aan de twee kleinkinderen en hij heeft hen volmacht verleend om al datgene te doen wat zij nuttig, nodig of wenselijk zullen achten ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaters.
- d. Erflaters exploiteerden bij leven een agrarisch bedrijf aan de [adres] te [vestigingsplaats] , laatstelijk tezamen met [appellant] . De hoeve met bijbehorende gebouwen en grond aan genoemd adres (hierna: de hoeve) behoort tot de nalatenschap. [appellant] heeft het bedrijf na het overlijden van erflaters voortgezet. Hij bleef tevens in het tot de hoeve behorende woonhuis wonen.
- e. [appellant] is bij vonnis van de toenmalige rechtbank Roermond van 18 augustus 1994 op vordering van de andere drie kinderen en de moeder van de twee kleinkinderen veroordeeld om over te gaan tot de verdeling van de nalatenschap van erflaters, waaronder met name begrepen de hoeve.
- f. De verdeling is uiteindelijk niet doorgezet omdat [appellant] weigerde mee te werken aan een onderhandse verkoop van de hoeve en financieel niet in staat was om de hoeve zelf over te nemen. [geintimeerden c.s.] hebben er op dat moment vanaf gezien om de hoeve openbaar te laten verkopen.
- g. De gemeente heeft [appellant] bij brief van 19 juli 2011 het aanbod gedaan om de hoeve te kopen voor € 275.000,-- kosten koper, onder de voorwaarde dat ook [geintimeerden c.s.] in zouden stemmen met de transactie. Nadat de gemeente met [appellant] geen overeenstemming bereikte, heeft de gemeente hetzelfde aanbod bij brief van 2 november 2011 gedaan aan [geintimeerden c.s.] Zij hebben allen ingestemd met het aanbod. Van het aangeboden bedrag zag € 175.000,-- op de aankoop van de hoeve en € 100.000,-- betrof een schadeloosstelling voor [appellant] voor het beëindigen van zijn bedrijfsactiviteiten.
- h. De gemeente heeft de hoeve, nadat die gedeeltelijk was ingestort, met toepassing van bestuursdwang gesloopt in 2012.
- i. [geintimeerden c.s.] hebben [appellant] in 2012 rechte betrokken omdat hij weigerde mee te werken aan verkoop en levering van de hoeve aan de gemeente. Die procedure is uitgemond in een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 februari 2014. Bij dat vonnis is [appellant] veroordeeld mee te werken aan de verkoop en levering van de hoeve en onderliggende grond aan de gemeente voor een bedrag van € 275.000,--. In het vonnis is voorts bepaald dat het vonnis zo nodig in de plaats treedt van de medewerking van [geintimeerden c.s.] Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. [appellant] heeft niet aan de verkoop en levering meegewerkt.
- j. [appellant] heeft vervolgens bij dagvaarding van 2 juli 2015 [geintimeerden c.s.] in kort geding betrokken voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond. [appellant] vorderde in die procedure, kort gezegd, [geintimeerden c.s.] te verbieden om het vonnis van 5 februari 2014 ten uitvoer te doen leggen. [geintimeerden c.s.] hebben in reconventie veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het perceel met de daarop deels nog aanwezige opstallen gevorderd. De gemeente heeft zich in dat kort geding als partij gevoegd aan de zijde van [geintimeerden c.s.] Bij vonnis in kort geding van 10 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen, en [appellant] in reconventie veroordeeld tot ontruiming van het perceel aan de [adres] met de daarop deels nog aanwezige opstallen. Dit vonnis is bij arrest van dit hof van 1 december 2015 bekrachtigd, welk arrest in kracht van gewijsde is gegaan.
- k. [geintimeerden c.s.] hebben de ontruiming op 3 november 2015 door de deurwaarder laten uitvoeren.
- l. De gemeente heeft het perceel op vrijdag 6 november 2015 laten inspecteren. Op het perceel bleken toen nog een aantal zaken aanwezig, zoals opgesomd in het opnameverslag van die datum. De gemeente heeft vervolgens in overleg met [geintimeerden c.s.] zorg gedragen voor afvoer van stalmest, gier, containers et cetera.
- m. De woning en perceel zijn bij notariële akte van 22 maart 2016, ingeschreven in de openbare registers op 23 maart 2016, aan de gemeente geleverd, zonder medewerking van [appellant] .
- n. Op de notariële afrekening van 22 maart 2016 (prod. 21 bij de inleidende dagvaarding) staan acht verrekenposten ten gunste van de gemeente. De gemeente heeft, na de volgens de afrekening aan haar toekomende acht posten (de hierna in rov. 3.3.2 opgesomde posten 1 tot en met 8) te hebben verrekend met het door haar te betalen bedrag van € 275.000,--, het resterende bedrag van € 224.409,21 op de derdenrekening van de notaris gestort. De notaris heeft hierop, overeenkomstig de afrekening, een bedrag van € 4.537,81 ter zake de aflossing van een doorlopend krediet, een bedrag van € 242,00 ter zake de doorhaling van een hypotheek en een bedrag van € 598,22 ter zake kosten in mindering gebracht (de hierna in rov. 3.3.2 genoemde posten 9, 10 en 11), waarna een bedrag van € 219.031,18 resteert.
- o. [geintimeerden c.s.] hebben als productie 19 bij de inleidende dagvaarding een door de notaris opgestelde concept-afrekening voor de verdeling van het restant van de koopsom over de erfgenamen overgelegd. Het hof zal deze concept-afrekening hierna aanduiden als de conceptverdeling. In de conceptverdeling zijn de acht verrekenposten van de gemeente op een bepaalde wijze over [appellant] en [geintimeerden c.s.] zijn verdeeld. Verder zijn in de conceptverdeling enkele door [geintimeerden c.s.] gemaakte kosten verwerkt ten laste van [appellant] . Volgens de conceptverdeling zou aan geïntimeerden in principaal appel sub 1 tot en met 3 elk € 35.517,26 toekomen, aan geïntimeerden in principaal appel sub 4 en 5 tezamen (rekening houdend met de met hun broer gesloten overeenkomst) datzelfde bedrag (elk € 17.758,63) en aan [appellant] € 81.639,83.
- p. [geintimeerden c.s.] hebben [appellant] gesommeerd om, kort gezegd, toestemming te geven voor uitbetaling van het tegoed dat zich onder de notaris bevindt, overeenkomstig de door de notaris gemaakte conceptverdeling. [appellant] heeft de gevraagde toestemming niet gegeven.
- [appellant] veroordeeld om te gehengen en te gedogen dat door notaris mr. [de notaris] , kantoorhoudende te [kantoorplaats] , althans diens plaatsvervanger, van het zich op een derdengeldrekening van notariskantoor [het notariskantoor] te [kantoorplaats] bevindende tegoed ad € 219.031,18 aan geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 1 tot en met 3 ieder € 30.397,80 wordt voldaan minus (elk) een-vijfde deel van de door de notaris alsnog in rekening te brengen kosten en aan geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 4 en 5 ieder € 15.198,90 minus (elk) een-tiende deel van de door de notaris alsnog in rekening te brengen kosten, onder bepaling dat het restant van de koopsom op voornoemde derdengeldrekening voldaan kan worden aan [appellant] , minus een-vijfde deel van de door de notaris alsnog in rekening te brengen kosten;
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten diende te dragen;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
- € 135.000,-- aan [appellant] (€ 100.000,-- als vergoeding voor het staken van zijn onderneming en daarnaast € 35.000,--, zijnde 1/5e deel van de koopsom van € 175.000,-- voor de hoeve);
- € 35.000,00 aan elk van de geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 1, 2 en 3;
- € 17.500,00 aan elk van de geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 4 en 5.
- 1. € 18.669,62 last onder bestuursdwang in verband met sloop
- 2. € 5.779,45 last onder bestuursdwang in verband met mestproblematiek
- 3. € 5.000,00 voorschot
- 4. € 12.366,37 kosten [de afvalverwerker]
- 5. € 3.500,00 saneringskosten
- 6. € 1.964,37 belastingaanslagen
- 7. € 1.881,98 aanslagen zakelijke lasten
- 8. € 1.429,00 vergoeding proceskosten
- 9. € 4.537,81 aflossing krediet Rabobank
- 10. € 242,00 kosten aflossing en doorhaling hypotheken
- 11. € 598,22 notariële kosten
- € 27.721,20 (€ 35.000,00 minus € 7.278,80) aan elk van de geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 1, 2 en 3;
- € 13.860,60 (€ 17.500,00 minus € 3.639,40) aan elk van de geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 4 en 5;
- € 108.146,38 (€ 175.000,00 minus € 19.574,82 minus 7.278,80) aan [appellant] .
- aan geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 1, 2 en 3 elk € 30.397,80 toekomt (€ 27.721,20 plus € 2.676,60);
- aan geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 4 en 5 elk € 15.198,90 toekomt (€ 13.860,60 plus € 1.338,30);
- aan [appellant] € 97.439,98 toekomt (€ 108.146,38 min € 10.706,40);
- op voormelde bedragen nog wel de door de notaris alsnog in rekening te brengen kosten in mindering komen, waarbij deze door [appellant] en geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 1, 2, en 3 elk voor een-vijfde deel en door geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 4 en 5 elk voor een-tiende deel moeten worden gedragen.
- veroordeling van [appellant] om te gehengen en te gedogen dat door notaris mr. [de notaris] , kantoorhoudende te [kantoorplaats] , althans diens plaatsvervanger, van het zich op een derdengeldrekening van notariskantoor [het notariskantoor] te [kantoorplaats] bevindende tegoed ad in oorsprong € 219.031,18 aan geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 1 tot en met 3 ieder € 31.305,36 wordt voldaan minus (elk) een-vijfde deel van de door de notaris alsnog in rekening te brengen kosten en aan geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 4 en 5 ieder € 15.652,68 minus (elk) een-tiende deel van de door de notaris alsnog in rekening te brengen kosten, onder bepaling dat het restant van de koopsom op voornoemde derdengeldrekening voldaan kan worden aan [appellant] , minus een-vijfde deel van de door de notaris alsnog in rekening te brengen kosten;
- althans, voor het geval inmiddels het in het vonnis vastgestelde aandeel van [appellant] aan hem is voldaan, [appellant] te veroordelen tot betaling van € 907,56 aan ieder van geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 1, 2 en 3 en van € 453,78 aan ieder van geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 4 en 5, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van het nemen van de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, onder bekrachtiging van het bestreden vonnis voor het overige;
“Het krediet dat nu bij ons op naam van dhr [appellant] staat stamt uit 1972 en is groot EUR 4537,81. De laatste jaren heeft de heer [appellant] hier mutaties op kunnen doen. De zekerheid die voor die krediet is gesteld is het bij u bekend onderpand dat nu verkocht gaat worden. Uit hoofde van deze verkoop willen wij dan ook graag afgelost worden.”
4.De uitspraak
- aangevochten in principaal hoger beroep;
- daarbij de proceskosten tussen de partijen zijn gecompenseerd;
- veroordeelt [appellant] om te gehengen en te gedogen dat door notaris mr. [de notaris] , kantoorhoudende te [kantoorplaats] , althans diens plaatsvervanger, van het zich op een derdengeldrekening van notariskantoor [het notariskantoor] te [kantoorplaats] bevindende tegoed ad € 219.031,18 aan geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 1 tot en met 3 ieder € 31.305,36 wordt voldaan minus (elk) een-vijfde deel van de door de notaris alsnog in rekening te brengen kosten en aan geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 4 en 5 ieder € 15.652,68 minus (elk) een-tiende deel van de door de notaris alsnog in rekening te brengen kosten, onder bepaling dat het restant van de koopsom op voornoemde derdengeldrekening voldaan kan worden aan [appellant] , minus een-vijfde deel van de door de notaris alsnog in rekening te brengen kosten;
- veroordeelt [appellant] voorwaardelijk, voor het geval de notaris op basis van het bestreden vonnis al tot uitkering is overgegaan en van een ten gunste van partijen onder de notaris berustend saldo dus geen sprake meer is, om aan aan ieder van geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 1, 2 en 3 € 907,56 te betalen en aan ieder van geïntimeerden in principaal hoger beroep sub 4 en 5 € 453,78 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van het nemen van de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, zijnde 24 juli 2018;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;