ECLI:NL:GHSHE:2020:633

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
200.256.995_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en kinderen na beëindiging van gezamenlijk gezag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader verzocht om contact met zijn kinderen, na een periode van ontzegging van omgang door de rechtbank. De moeder, die alleen het gezag over de kinderen heeft, verzet zich tegen het verzoek van de vader, onder verwijzing naar zijn verleden van verslavingsproblematiek en geweld. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader het recht op omgang met de kinderen was ontzegd, en de vader heeft in hoger beroep gevraagd deze beslissing te herzien. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden te maken heeft gehad met verslavingsproblemen, maar dat hij sindsdien stappen heeft ondernomen om zijn leven te stabiliseren. De moeder daarentegen heeft grote angst voor de vader en is van mening dat omgang schadelijk zou zijn voor de kinderen. Het hof heeft besloten dat er een nieuw raadsonderzoek moet plaatsvinden om de mogelijkheden voor contact tussen de vader en de kinderen te onderzoeken. Dit onderzoek zal zich richten op de draagkracht van de kinderen en de huidige situatie van de vader. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 februari 2020
Zaaknummer: 200.256.995/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/335087 / FA RK 18-2861
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Proenings.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 maart 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de vader gerechtigd is tot contact met de kinderen via het omgangshuis van De Combinatie, althans dat het hof een regeling vaststelt die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 16 mei 2019, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de door de vader aangehaalde grieven.
Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht de bestreden beschikking voor wat betreft de door de moeder aangehaalde grieven te vernietigen en de vader alsnog het recht op omgang voor onbepaalde tijd te ontzeggen.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 28 juni 2019, heeft de vader verzocht om het incidenteel appel van de moeder af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-partijen, bijgestaan door hun advocaten;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlagen van 10 januari 2020 van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben circa zestien jaar een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens die relatie zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders hebben in september 2013 hun relatie verbroken. De moeder heeft alleen het gezag over de kinderen.
3.2.
Voor zover thans relevant, is uit het dossier het volgende gebleken;
  • partijen hebben in juni 2014 een ouderschapsplan gemaakt waarin zij hebben vastgelegd dat de vader in overleg met de moeder de kinderen mag bezoeken bij de moeder thuis;
  • de moeder heeft de rechtbank begin 2015 verzocht om wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag en vaststelling van een begeleide omgang tussen de vader en de kinderen;
  • in het najaar van 2015 vinden er tussen de vader en de kinderen zes begeleide contacten plaats in een omgangshuis. In januari 2016 heeft het laatste BOR-moment plaatsgevonden. Het BOR-traject is niet geëindigd in vaststelling van een zorgregeling;
- de rechtbank heeft bij beschikking van 11 maart 2016 het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen beëindigd en bepaald dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt. Verder heeft de rechtbank bij deze beschikking de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd met ingang van 11 maart 2016 voor de duur van één jaar;
Procedure eerste aanleg
3.3.1
De vader heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat hij gerechtigd is tot contact met de kinderen via het omgangshuis van De Combinatie, althans dat de rechtbank een regeling vaststelt die de rechtbank juist acht.
3.3.2.
De moeder heeft een verweerschrift ingediend waarin zij heeft verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Bij zelfstandig verzoek heeft de moeder de rechtbank verzocht de vader het recht op omgang voor onbepaalde tijd te ontzeggen, dan wel subsidiair de beslissing aan te houden in afwachting van de speltherapie van [minderjarige 1] , de behandeling van de moeder en het realiseren van een stabiele leefsituatie van de vader, dan wel uiterst subsidiair een raadsonderzoek te gelasten naar de vraag of een omgangsregeling schadelijk is of in het belang van de kinderen is.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken over en weer afgewezen.
Procedure hoger beroep
3.4.1.
Partijen kunnen zich er niet mee verenigen dat de rechtbank hun verzoeken heeft afgewezen en zij zijn beiden in hoger beroep gekomen.
Hun standpunten luiden, kort samengevat, als volgt.
3.4.2.
Standpunt van de vader
In het verleden had de vader te kampen met verslavingsproblematiek. Hij is in februari 2018 drie weken in het ziekenhuis opgenomen geweest vanwege levercirrose. Deze opname heeft een omschakeling teweeggebracht. De vader heeft op eigen initiatief contact opgenomen met Novadic. Hij heeft na de ziekenhuisopname geen alcohol meer genuttigd en heeft zijn volledige medewerking verleend aan alle hulpverlening. Door Novadic is te kennen gegeven in het schrijven van 29 mei 2018 dat er sprake was van een client reinforcement approach, hetgeen een methodiek betreft die zich richt op alle levensgebieden, onder andere emotieregulatie. De lichamelijke en geestelijke klachten zijn onder controle. Met betrekking tot de emotieregulatie zal nog diagnostiek plaatsvinden. De behandeling heeft plaatsgevonden in december 2018. De emotieregulatie is onder controle en het abstinent blijven van alcohol is hierop (grotendeels) van invloed. Vanuit Novadic en de reclassering is de vader geen (dringend) advies gegeven om aan de slag te gaan met zijn geestelijke welzijn. De vader leidt een stabiel leven. Hij beschikt over een eigen woning, heeft een vaste bron van inkomsten en heeft een stabiele relatie met een partner die zelf twee kinderen heeft. De rechtbank heeft het advies van de raad om een raadsonderzoek te gelasten ten onrechte niet overgenomen. Het reclasseringstoezicht is positief afgrond. Zonder een raadsonderzoek kan niet de vergaande conclusie worden genomen dat voldaan is aan de ontzeggingsgronden van 1:377a lid 3 BW.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader hier, kort gezegd, aan toegevoegd dat hij wenst dat er een raadsonderzoek volgt. De vader is zestien jaar met de moeder samen geweest; hij was twaalf jaar goed en door alcoholgebruik was hij vier jaar fout. De vader wil de moeder en de kinderen overtuigen dat de situatie uit het verleden niet meer aan de orde is. Hij wil graag het beeld veranderen dat de moeder en de kinderen van hem hebben. De vader komt één keer per maand bij de praktijkondersteuner; zij is voor hem een vertrouwenspersoon met wie hij goed kan praten. De vader woont boven de kroeg waar hij vier uur per week werkt. De raad mag van hem iedereen benaderen. Hij zal overal aan meewerken en overal toestemming voor geven.
3.4.3.
Standpunt van de moeder
Gelet op het verleden van de vader (mishandelingen en bedreigingen) heeft de moeder grote angst voor de vader ontwikkeld. Zij staat nog steeds onder behandeling van een psycholoog. De moeder leeft nog steeds in spanning wanneer het aankomt op de vader en zij heeft nog steeds last van traumaklachten. De vader heeft in hoger beroep geen nieuwe verklaringen/stukken overgelegd waaruit zijn huidige situatie blijkt.
Het is onbegrijpelijk dat de vader op vrijwillige basis in een café werkt. De moeder gelooft ook niet dat de vader abstinent is. De vader heeft bij de rechtbank aangegeven dat hij urinecontroles wil laten uitvoeren en dat hij inzicht wil geven in het traject bij GGZ, maar de moeder heeft daar tot op heden niets van gezien.
Er ligt een te groot risico voor de kinderen om het contact te herstellen dan wel om daartoe überhaupt een onderzoek te laten plaatsvinden. [minderjarige 1] heeft speltherapie, omdat hij druk gedrag vertoont en moeite heeft met afscheid nemen, een soort verlatingsangst. [minderjarige 1] vindt het moeilijk om te gaan met zijn emoties. [minderjarige 1] is doorverwezen naar PvP (Praktijk voor Psychologie), waar ze een breed onderzoek starten om te bezien of [minderjarige 1] ADHD heeft of mogelijk iets anders. Het kan zijn dat het gedrag van [minderjarige 1] (deels) voortkomt uit de gebeurtenissen met de vader in het verleden en dat traumaverwerking vereist is. Op 30 april 2019 is de moeder op kennismakingsgesprek geweest.
De kinderen kunnen een raadsonderzoek en/of traject bij het omgangshuis op dit moment niet aan; dat zal veel te veel spanningen en een onnodige belasting voor hen opleveren. [minderjarige 1] is al beschadigd door het eerdere traject.
Als het hof concludeert dat het verzoek van de vader tot omgang ten onrechte is afgewezen, vindt de moeder een raadsonderzoek/traject omgangshuis niet wenselijk. In dat geval moet de beslissing over de omgangsregeling en de wenselijkheid van een raadsonderzoek worden aangehouden, in afwachting van het verloop van de speltherapie en de onderzoeken door de PvP van [minderjarige 1] , de behandeling van de moeder en het realiseren van een stabiele leefsituatie.
Omgang levert ernstig nadeel op voor de ontwikkeling van de kinderen. Wanneer de vader het recht op omgang niet wordt ontzegd, is dit voor de vader een vrijbrief om steeds een procedure bij de rechtbank aanhangig te maken. Ontzegging van de omgang is noodzakelijk om de moeder en de kinderen de rust en stabiliteit te geven die zij nodig hebben.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder hier, kort gezegd, aan toegevoegd dat ze steeds minder vertrouwen in de vader krijgt. De moeder en de kinderen hebben al maanden last van deze rechtszaak. De moeder heeft hulpverlening en voelt zich gedwongen om naar het hof te komen. De vader toont nog steeds niets aan. Het gaat bovendien alleen maar over alcohol, terwijl er zoveel meer aan de hand was. De moeder zegt tegen de kinderen niets over de vader, dat wil ze hen besparen.
3.4.4.
De raadheeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort gezegd, het volgende verklaard.
Het is opmerkelijk is dat de emoties na zoveel jaar nog steeds zo hoog oplopen bij de moeder, terwijl zij al jaren hulpverlening heeft. Voor de beslissing dat er geen omgang kan komen tussen de vader en de kinderen, is eerst een raadsonderzoek nodig. Hier kan niet van worden afgezien, omdat dat onderzoek te belastend voor de moeder en de kinderen zou zijn. De raad vindt het in het belang van de kinderen dat zij weten wie hun vader is, zij bestaan voor de helft uit hem. Dat kan men niet voor zich uit blijven schuiven. Als het negatieve beeld dat de kinderen over de vader hebben niet wordt aangepakt, blijft het in stand.
Een raadsonderzoek kan helpend zijn. Het is nog niet bekend waar de problematiek van [minderjarige 1] vandaan komt (bijv. erfelijke componenten, kindeigen problematiek of vanwege wat hij heeft meegemaakt). Het voordeel van een raadsonderzoek is dat het niet meteen start, zodat de hulpverlening van [minderjarige 1] gewoon doorloopt. Als het raadsonderzoek daadwerkelijk start, kan de nog te stellen diagnose van [minderjarige 1] hierin meegenomen worden. Als de diagnose is gesteld, kan pas worden gekeken naar het verzoek van de vader. De raad zal eerst de draagkracht van [minderjarige 1] onderzoeken. Tegelijkertijd zal de raad de situatie van de vader onderzoeken, zonder dat de kinderen hierin betrokken worden. De raad wil geen onderscheid maken tussen de kinderen; beide kinderen zullen dan worden meegenomen in het raadsonderzoek. De vader moet stukken boven water krijgen. De raad zal contact opnemen met de behandelaar van de vader.
De raad verwacht dat het onderzoek tussen de zes en acht maanden in beslag zal nemen.
Het hofoverweegt als volgt.
3.5.1.
Het hof wijst er allereerst op dat elke afwijzing van een verzoek tot omgang (Hoge Raad van 27 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5045) tijdelijk van aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval –
ongeacht of de omstandigheden zijn gewijzigd– na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen. Anders dan de moeder meent, is het niet nodig dat de vader hiervoor eerst dient aan te tonen dat er sprake is van wijziging van omstandigheden. Het hof wijst partijen in dit kader op de zaak Nekvedavicius tegen Duitsland, EHRM (decision) 19 juni 2003, no. 46165/99 en HR 27 februari 2009, LJN BG 5045. In zijn ontvankelijkheidsbeslissing in de zaak Nekvedavicius tegen Duitsland overwoog het EHRM, na te hebben geoordeeld dat de redenen voor weigering van omgang tussen de biologische vader en zijn dochter relevant en voldoende waren:
“(…) the reasons to deny access cannot be regarded as permanent, but the national courts are under an ongoing obligation to re-assess the situation and to try to overcome any of the obstacles which might hinder granting an even very limited access of the father. Therefore there is a positive obligation of the national authorities to take up the issue up again at regular intervals of at least one year. (…) ”
In het licht van de positieve verplichting van de staat die voortvloeit uit artikel 8 EVRM, kan na een jaar ontzegging opnieuw een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling worden gedaan. Dit betekent dat het hernieuwde verzoek tot omgang van de vader inhoudelijk dient te worden behandeld.
3.5.2.
Partijen hebben veel met elkaar meegemaakt. Het problematische alcoholgebruik van de vader heeft er in 2016 toe geleid dat hij is veroordeeld voor bedreiging van de moeder en mishandeling van haar partner. Het verleden met de vader heeft bij de moeder diepe sporen nagelaten. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gezien dat de moeder nog erg emotioneel is. De angst van moeder voor de vader lijkt niet minder te zijn geworden door de jaren heen. Inmiddels ziet de moeder in het leven van de kinderen geen actieve rol meer voor de vader weggelegd. Dit komt ook door het eerdere BOR-traject dat in januari 2016 niet goed is afgesloten. De bevindingen van het omgangshuis waren toen dat de vader niet betrouwbaar was, geen verantwoordelijkheid nam, dat hij zorgouderschap miste, onvoldoende inzicht toonde in zijn eigen krachten en belemmeringen met betrekking tot zijn verantwoordelijkheid/rol als vader en dat het hem aan inzicht ontbrak in wat de kinderen nodig hebben. Inmiddels zijn er vier jaren verstreken sinds de laatste BOR-contacten.
3.5.3.
Het hof acht zich op dit moment op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal daarom een nieuw raadsonderzoek naar de mogelijkheden van contactherstel tussen de vader en de kinderen gelasten. Omdat de raad eerst de draagkracht van de kinderen zal onderzoeken en dit raadsonderzoek niet beoogt de kinderen daar zodanig in te betrekken dat zij in direct contact met de vader worden gebracht, gaat het hof ervan uit dat de bezwaren van de moeder dat het onderzoek de kinderen (met name [minderjarige 1] ) teveel belasten, hiermee ondervangen zijn. De raad heeft toegezegd het onderzoek uit te voeren. De moeder heeft verklaard dat zij, als het er, ondanks haar bezwaren, komt, aan zal meewerken.
3.5.4.
Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en aan het hof te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
A. Wat zijn de mogelijkheden van de
vadertot (begeleid) contact met de kinderen?
 is hij volledig abstinent van alcohol?
 welke vormen van hulpverlening ontvangt hij en wat zijn daarvan de resultaten?
 welke indruk heeft de raad over het algeheel functioneren van de vader? (dagbesteding, middelengebruik, emotionele stabiliteit en draagkracht)
Zijn er vanuit de
kinderenbezien contra-indicaties aanwezig voor (begeleid) contact met de vader?
- Zo ja:
 welke, in welke mate en geldt dit voor beide kinderen of alleen voor [minderjarige 1] , gelet op zijn draagkracht?
 heeft de (nog te stellen) diagnose bij [minderjarige 1] hier invloed op?
 zijn deze contra-indicaties blijvend of van tijdelijke aard?
- Zo nee:
 welke (begeleide) omgangsregeling is het meest in het belang van [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] ?
 is de moeder in staat de contacten tussen de kinderen en de vader te ondersteunen, en zo nee, welke (aanvullende) hulpverlening dient zij hiervoor te krijgen?
 welk persoon/welke instantie is het meest geschikt om de omgang te begeleiden?
Zijn er op termijn mogelijkheden voor een reguliere onbegeleide omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, afzonderlijk dan wel samen?
Zijn er tijdens het onderzoek nog feiten en omstandigheden met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen naar voren gekomen die naar het oordeel van de raad van belang zijn voor de in deze door het hof te nemen beslissing?
3.5.5.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak acht maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.5.6.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.5.4. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 20 oktober 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven, H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.