ECLI:NL:GHSHE:2020:592

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
200.239.979_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de stelplicht van de opdrachtnemer in een overeenkomst van opdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.J.A. Jansen, tegen [geïntimeerde], vertegenwoordigd door mr. N.H.A. Kampschreur. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van een projectovereenkomst tussen partijen, waarin [appellant] als salesconsultant werkzaamheden diende te verrichten voor [geïntimeerde]. De rechtbank Oost-Brabant had in een eerder vonnis geoordeeld dat [appellant] tekort was geschoten in zijn verplichtingen, wat leidde tot een vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van een bedrag van € 72.411,43 en een bedrag van € 6.000,00 wegens niet behaalde doelstellingen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of [appellant] voldoende heeft aangetoond dat hij meer uren heeft gewerkt dan de 66 uren die [geïntimeerde] heeft erkend. Het hof oordeelt dat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De grieven van [appellant] worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.239.979/01
arrest van 18 februari 2020
in de zaak van
[appellant] , t.h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. H.J.A. Jansen te Helmond,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. N.H.A. Kampschreur te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 mei 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 februari 2018, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie, en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/317776/HA ZA 17-126)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het exploot van anticipatie van 25 mei 2018;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft in 2.1. tot en met 2.13. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld ten behoeve van haar beoordeling. De grieven 1 en 2 van [appellant] zijn tegen deze vaststelling gericht. Met grief 1 betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte in 2.4. van het bestreden vonnis heeft vastgesteld dat het business- en verkoopplan ertoe strekte om
meer(cursivering hof) clinics te verkopen. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] ten tijde van dat plan nog geen enkele clinic had georganiseerd. Met grief 2 betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte in 2.8. van het bestreden vonnis heeft vastgesteld dat [appellant] in een evaluatiegesprek heeft uitgesproken dat zijn werkzaamheden op
korte(cursivering hof) termijn resultaten zouden opleveren. [appellant] betoogt dat hij - en ook [geïntimeerde] - in gesprekken het vertrouwen hebben uitgesproken dat de door hem verrichte werkzaamheden uiteindelijk resultaten zouden opleveren. Het hof zal de beide cursieve woorden in de navolgende feitenvaststelling achterwege laten nu de juistheid daarvan tussen partijen niet vaststaat.
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
[geïntimeerde] houdt zich bezig met het organiseren van trainingen en business events waarbij deelnemers de gelegenheid krijgen om op een parcours een rally-, race- en/of driftclinic te beleven als coureur of navigator. [de bestuurder van geintimeerde] is bestuurder van [geïntimeerde] .
3.2.2.
[appellant] is salesconsultant.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft in maart 2015 [appellant] de opdracht gegeven om een business- en verkoopplan op te stellen om zodoende beter inzicht in de markt te krijgen en in de mogelijkheden om de salesactiviteiten te intensiveren. [appellant] heeft de markt van [geïntimeerde] in kaart gebracht. Hij heeft in een business- en verkoopplan vermeld welke sales- en marketingactiviteiten in 2015 zouden kunnen worden ontplooid ten behoeve van de verkoop van clinics. In het business- en verkoopplan staat onder meer:
“5.2 Sales activiteiten
De focus op 8 tot 10 clinics in seizoen 2015 levert het volgende beeld op wat betreft de salesfunnel en activiteiten. De gesprekken dienen gelijk op "hoogwaardig" niveau te worden uitgevoerd. Met name de "consultatieve selling"-techniek en propositie maakt het aanbod aantrekkelijker.
Maart-april: niet doorlopende activiteiten, afronding in eerste 2-4 weken
• Inventarisatie oud-klanten, bestaande "warme" relaties en eventuele "leads"
• Opzet CRM database
• Belscript opstellen
• "Standaard" offertes opstellen op basis van algemene voorwaarden en andere documentatie
• Eventueel extra "handjes" organiseren om de belrondes in te richten
• Eerste contacten met mogelijke businesspartners
Maart-april-mei: doorlopende activiteiten komende 10-11 weken (> 32 uur per week)
• Salesfunnel opstellen met aanvankelijk "standaard" verdeling: 90% nee - 10% misschien - 2% ja
• 1.000 tot 1.500 prospects in kaart brengen en benaderen (130 prospects in 2-3 uur per week)
• Beheer CRM database (4 uur per week)
• Vanaf week 13 de eerste belrondes uitvoeren: 40 effectieve telefoongesprekken met prospects per week. Gemiddeld zijn 2-3 gesprekken per prospect nodig. Dat zijn 80-120 telefoongesprekken per week inclusief nabellen (12 uur per week)
• Bezoekafspraken: afhankelijk van behoefte, gemiddeld 4 per week (3 uur reistijd en gesprek)
• Interne afstemming (gemiddeld 2 uur per week)
Juni: doorlopende activiteiten (>20 uur per week)
• Nabellen prospects (6 uur per week)
• Beheer CRM database (2 uur per week)
• Bezoekafspraken: afhankelijk van behoefte, gem. 4 per week (3 uur reistijd en gesprek)
• Interne afstemming (gemiddeld 1,5 uur per week)
• Offertes opstellen, aanvragen behandelen (1,5-2 uur per week)
Juli-augustus-september: doorlopende activiteiten (>16 uur per week)
• Nabellen prospects (3 uur per week)
• Beheer CRM database (1 uur per week)
• Bezoekafspraken: afhankelijk van behoefte, gem. 1 per week (3 uur reistijd en gesprek)
• Interne afstemming en planning van clinics (gemiddeld 2-3 uur per week)
• Offertes opstellen, aanvragen behandelen (1,5-2 uur per week)
• Aanwezigheid clinics (voor werving sponsors, relatiebeheer, coördinatie) 8-10 keer 3-4 uur
(…)
Zie bijlage 1 voor een overzicht aangaande de "vaste" uren voor de Sales & Marketing activiteiten in de komende 26 weken (…)”
In bijlage 1 bij het business- en verkoopplan staat:
“Bijlage 1
Week Uren Tarief Totaal
12 32 50 1600
13 32 50 1600
14 32 50 1600
15 32 50 1600
16 32 50 1600
17 32 50 1600
18 32 50 1600
19 32 50 1600
20 32 50 1600
21 32 50 1600
22 32 50 1600
23 20 50 1000
24 20 50 1000
25 20 50 1000
26 20 50 1000
27 20 50 1000
28 16 50 800
29 16 50 800
30 16 50 800
31 16 50 800
32 16 50 800
33 16 50 800
34 16 50 800
35 16 50 800
36 16 50 800
37 16 50 800
38 16 50 800
39 16 50 800
26 644 32200
Budget voor sales wordt afgerond op 32000”
3.2.4.
Vervolgens zijn [appellant] en [geïntimeerde] overeengekomen dat [appellant] de in het business- en verkoopplan genoemde activiteiten zal gaan uitvoeren. Dit is vastgelegd in de door partijen ondertekende projectovereenkomst van 19 maart 2015. In de projectovereenkomst staat onder meer:
“Opdrachtnemer: [appellant] , (…), zal als een der partijen in de zelfstandige uitvoering van zijn beroep als interim "salesconsultant" uitvoering geven aan de activiteiten voortvloeiend uit het verkoopplan.
(…)
Hieronder staan de activiteiten van opdrachtnemer nader omschreven.
(…)
• Uitvoering geven aan Sales activiteiten voortvloeiend uit het verkoopplan (bijlage l);
• Uitvoering geven aan Marketing activiteiten voortvloeiend uit het verkoopplan (bijlage 1 );
4. Financiële vergoeding
Gezien de aard van het project en de totale omvang wordt een uurtarief gehanteerd van € 50,- exclusief BTW en reis- en verblijfskosten. (Reiskosten à € 0,19 ct/km excl. BTW.)
Op basis van de benodigde uren (bijlage 2), worden deze in tweewekelijkse termijnen gefactureerd.
(…)
Bijlage 1
Sales activiteiten:
Verkoop van exclusief evenement van [de vennootschap] , Rally & Race clinics
• Benaderen van de doelgroep (topsegment) organisaties opererend vanuit de Nederlandse markt.
Categorie A: Bestuur, directie en hoger kader management: Categorie B: Midden management en/of operatie
• Benaderen van de doelgroep middels directe en indirecte kanalen:
Evenementenbureaus: Secretariaten en Officemanagers; HR-afdelingen; Bestuur, directie en
management
• Benaderen van businesspartners en bijdrage aan sponsorwerving
Praktische uitvoering:
• Commercieel advies- en gesprekspartner van opdrachtgever;
• Uitvoeren van verkoopplan en bijbehorende doelstelling;
• Initiëren en genereren van verkoopkansen;
• Administratieve verslaglegging en verantwoording van activiteiten en resultaten;
• Opzet en registratie in CRM-database;
• (Telefonische) acquisitie;
• Volledig verzorgen van bezoekafspraken bij prospects, externe meetings en bedrijfspresentaties;
• Vertegenwoordiging [de vennootschap] op o.a. clinic-dagen, beurzen en bij relevante netwerken;
• Afhandelen aanvragen voor clinics (in overleg met opdrachtgever);
• Verantwoordelijk voor standaard extern emailverkeer, offertes en aanbiedingen (in overleg met opdrachtgever);
Marketing activiteiten:
• Online analyse (Google analytics) en monitoring, ontwikkeling en beheer Social Media kanalen, blogs en relevante forums (€ 1.500,- excl. BTW meerkosten voor gehele periode, wordt uitsluitend na overleg eenmalig apart in rekening gebracht);
• Verzorgen van mailings;
• Marketingkansen ontdekken en voorleggen aan opdrachtgever;
• Advies omtrent inhoud en vormgeving communicatie (website, brieven e.d.);
• Mede ontwikkelen van bedrijfspresentatie en communicatiemateriaal;
• Mogelijkheden voorstellen voor advertenties, advertorials, persberichten en overige;
Algemeen:
• Interne afstemming, telefoontjes, e-mails en meetings.”
Een als bijlage 2 bij de overeenkomst opgenomen “Urenverdeling Verkoopplan vermeldt 612 uren, te besteden in 26 weken (week 13 tot en met 38 van 2015). De urenverdeling is nagenoeg gelijk aan die in voormelde bijlage 1 bij het business- en verkoopplan.
3.2.5.
[appellant] heeft gedurende de projectovereenkomst met facturen uren gedeclareerd bij [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft die facturen betaald. De projectovereenkomst is op 27 september 2015 van rechtswege geëindigd. Tot dat moment is door [geïntimeerde] geen omzet gerealiseerd als gevolg van de werkzaamheden van [appellant] .
3.2.6.
[appellant] heeft zijn werkzaamheden ten behoeve van [geïntimeerde] na 27 september 2015 voortgezet. Hij heeft met facturen uren gedeclareerd bij [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft die facturen betaald.
3.2.7.
[geïntimeerde] en [appellant] hebben de samenwerking geëvalueerd. Tijdens een evaluatiegesprek heeft [appellant] het vertrouwen uitgesproken dat zijn werkzaamheden op termijn resultaten zouden opleveren. [geïntimeerde] en [appellant] hebben vervolgens op 18 december 2015 een allonge ondertekend. In deze allonge staat onder meer:
“In overweging nemende dat: [de vennootschap] en [appellant] hebben in goed overleg besloten de huidige tussen hen bestaande overeenkomst tussentijds open te breken, om te komen tot een nieuwe overeenkomst onder andere condities met daarin opgenomen een gezamenlijke intentieverklaring (…)
1. Duur
a. De opdracht “salesproject” met einddatum 24 maart 2016, voortijdig open te breken en onder minimaal deze 5 vermelde condities te laten aanvangen per 1 januari 2016 durende tot 1 juli 2016.
b. In de maand juni 2016 wordt bepaald of en onder welke condities de overeenkomst wordt verlengd.
2. Doelstelling/Intentie
a. Beide partijen committeren zich binnen de aangegeven periode van overeenkomst aan de doelstelling om:
• € 6.000 netto winstmarge op [geïntimeerde] Clinics te realiseren in 2016
• En is aantoonbaar resulterend uit activiteiten uit de desbetreffende periode
3. Garantiebepaling
a. Indien de gezamenlijke doelstelling niet wordt behaald zal:
• € 6.000 door [appellant] in max. 5 delen worden terugbetaald aan [de vennootschap] voor 31-12-2016
b. Onverhoopt mogelijke vormen van overmacht, onvoorziene (interne) kostenverhogingen en kostenrisico's voortvloeiend uit de daadwerkelijke uitvoering van de [geïntimeerde] clinics en derhalve direct dan wel indirect van invloed zijn op de afgesproken margedoelstelling, worden hierbij uiteraard naar redelijkheid en billijkheid in acht genomen
4. Vergoeding
• [appellant] voert activiteiten uit tegen vergoeding als tegenprestatie, te weten: € 20.000 te verdelen over 26 weken, en stelt deze in max. 5 delen facturabel.”
3.2.8.
[geïntimeerde] heeft in totaal € 20.000,00 betaald aan [appellant] uit hoofde van de allonge. Uit de werkzaamheden van [appellant] in het kader van de allonge is voor [geïntimeerde] geen omzet voortgekomen.
3.2.9.
In de loop van juli 2016 heeft [de bestuurder van geintimeerde] aan [appellant] bevestigd dat zijn opdracht voor [geïntimeerde] is geëindigd. Op 27 juli 2016 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] wachtwoorden van een aantal accounts overgedragen, in welke accounts zich (onder meer) documenten bevonden met betrekking tot de werkzaamheden van [appellant] in het kader van de projectovereenkomst en de allonge. Omdat [geïntimeerde] meende dat niet alle documenten die betrekking hadden op de werkzaamheden van [appellant] waren overgedragen, heeft zij in de periode van 2 augustus 2016 tot en met 22 september 2016 [appellant] gesommeerd om alsnog de resultaten van zijn werkzaamheden over te leggen. [geïntimeerde] heeft [appellant] vervolgens in kort geding gedagvaard teneinde alsnog meer gegevens van [appellant] te ontvangen. In die procedure heeft [appellant] als verweer gevoerd dat hij alles heeft overgedragen op 27 juli 2016. Daarna heeft [geïntimeerde] [appellant] voor de rechtbank gedagvaard en de navolgende vorderingen ingesteld.
3.3.1.
[geïntimeerde] heeft in deze procedure - samengevat - (in conventie) gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 83.098,93, vermeerderd met rente en kosten. Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] het volgende ten grondslag gelegd. Na de overdracht die op 27 juli 2016 heeft plaatsgevonden tussen [appellant] en [geïntimeerde] vanwege het eindigen van de overeenkomst van opdracht tussen partijen is [geïntimeerde] gebleken dat [appellant] maar een zeer beperkt deel van de opgedragen werkzaamheden heeft verricht. [geïntimeerde] rekent aan die werkzaamheden 66 uren toe. [appellant] heeft zich bij de overeenkomsten verbonden gedurende veel meer uren werkzaamheden te verrichten. [appellant] heeft aldus wanprestatie gepleegd jegens [geïntimeerde] , welke grond biedt voor gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomsten tussen partijen. Het gevolg van die ontbinding is dat [appellant] aan [geïntimeerde] een bedrag van € 72.411,43 dient terug te betalen. [appellant] heeft voorts aan [geïntimeerde] niet de gegevens verstrekt met betrekking tot twee volgens [appellant] voor [geïntimeerde] geplande clinics in het najaar van 2016. De inkomensschade die het gevolg daarvan is begroot [geïntimeerde] op een bedrag van € 4.687,50. Tot slot is de gezamenlijke winstmarge doelstelling voor 2016 die is genoemd in de allonge niet gehaald. Op grond van artikel 3 van de allonge is [appellant] daarom een bedrag van € 6.000,00 aan [geïntimeerde] verschuldigd.
3.3.2.
[appellant] heeft in deze procedure - samengevat - (in reconventie) gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.541,00, vermeerderd met rente en kosten. Aan deze vordering heeft [appellant] het volgende ten grondslag gelegd. De overeenkomst van opdracht (de allonge) is na 1 juli 2016 stilzwijgend verlengd. [appellant] heeft werkzaamheden verricht vanaf 1 juli 2016 tot de beëindiging van de overeenkomst van opdracht, zodat [geïntimeerde] de in verband daarmee aan haar gezonden factuur dient te betalen.
3.3.3.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis de vordering van [geïntimeerde] (in conventie) grotendeels toegewezen en [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen bedragen van € 72.411,43 en € 6.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] , met nakosten, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] (in reconventie) afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] . Daartoe heeft de rechtbank, kort gezegd, het volgende overwogen. [geïntimeerde] heeft niet te laat geklaagd over de gebrekkige prestatie van [appellant] . [appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij slechts 66 uren (declarabel) heeft gewerkt in het kader van de projectovereenkomst en de allonge. Het standpunt van [geïntimeerde] in dat kader wordt dan ook gevolgd. [appellant] is toerekenbaar tekortgeschoten in de verbintenissen uit hoofde van de projectovereenkomst en de allonge en hij is - gelet op de ingebrekestelling die [geïntimeerde] op 12 januari 2017 heeft verstuurd - in verzuim. [geïntimeerde] heeft terecht een beroep gedaan op gedeeltelijke ontbinding van de projectovereenkomst en de allonge in die zin dat het aan [appellant] op basis van die overeenkomsten verschuldigde bedrag wordt verminderd tot € 3.300,00. [appellant] dient een bedrag van € 72.411,43 aan [geïntimeerde] te betalen. [appellant] wist bij het aangaan van de allonge dat de reële mogelijkheid bestond dat hij tot 1 juli 2016 de tijd had om met zijn werkzaamheden voldoende netto winstmarge te creëren voor heel 2016. Dat hebben partijen zo afgesproken. Omdat de afgesproken doelstelling niet is gehaald, is [appellant] € 6.000,00 aan [geïntimeerde] verschuldigd op grond van art. 3 van de allonge. [appellant] heeft nagelaten te onderbouwen dat hij in opdracht van [geïntimeerde] werkzaamheden heeft verricht na 1 juli 2016. Zijn vordering die ziet op vergoeding daarvoor wordt afgewezen.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep twaalf grieven geformuleerd en een ongenummerd dertiende bezwaar (in memorie van grieven nr. 71) geuit en toegelicht, dat het hof als grief 13 zal aanduiden. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vordering van [geïntimeerde] (in conventie) en het alsnog toewijzen van zijn vordering (in reconventie), met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in hoger beroep en de nakosten, beide kosten vermeerderd met wettelijke rente.
3.5.
Het hof heeft de tegen de feitenvaststelling van de rechtbank gerichte grieven 1 en 2 hiervoor in 3.1 al behandeld. Grief 3 is gericht tegen de in 4.1. van het bestreden vonnis opgenomen overweging dat [geïntimeerde] en [appellant] twee (opeenvolgende) overeenkomsten van opdracht voor bepaalde tijd hebben gesloten. [appellant] betoogt dat sprake is van een projectovereenkomst voor bepaalde tijd, die is opgevolgd door een stilzwijgende verlenging van deze overeenkomst tot 1 januari 2016, terwijl vanaf 1 januari 2016 de allonge gold. Beoordeling van deze grief is niet van belang voor enige door [appellant] aangevochten beslissing van de rechtbank.
3.6.1.
De grieven 4 en 5 hebben betrekking op de beslissing van de rechtbank in 4.4. van het bestreden vonnis dat geen sprake is van schending van de klachtplicht als bedoeld in art. 6:89 BW door [geïntimeerde] . Die beslissing is gebaseerd op de overweging dat [geïntimeerde] na de bespreking op 27 juli 2016 waarbij [appellant] de inlogcodes van e-mail-, twitter- en Google-accounts aan [geïntimeerde] heeft verstrekt, de beschikbaar gekomen documenten heeft bekeken en vervolgens op basis daarvan het standpunt heeft ingenomen dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [appellant] . Door op 2 augustus 2016 te klagen heeft [geïntimeerde] tijdig geklaagd aldus de rechtbank. De met grief 4 bestreden overweging dat [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld dat meermaals is gevraagd om verslaglegging door [appellant] aangaande zijn werkzaamheden draagt de beslissing van de rechtbank niet, zodat [appellant] bij de beoordeling hiervan geen belang heeft.
3.6.2.
In de toelichting bij grief 5 betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] , nu zij stelt dat er voor 18 december 2015 al zou zijn gevraagd om verslaglegging van de door [appellant] verrichte werkzaamheden, toen al had moeten klagen over de zonder protest behouden en betaalde facturen. Daarbij biedt [appellant] bewijs aan van zijn stelling dat hij veelvuldig op kantoor van [geïntimeerde] aanwezig was, dan wel naar potentiele klanten was, dan wel naar evenementen was. Dit betoog bevat geen feitelijke aanknopingspunten om het oordeel van de rechtbank, dat [geïntimeerde] pas na 27 juli 2016 informatie heeft verkregen die haar tot het standpunt bracht dat [appellant] een zeer groot deel van de overeengekomen werkzaamheden niet heeft verricht, onjuist te achten. [appellant] stelt immers niet dat [geïntimeerde] de informatie die zij op 27 juli 2016 van [appellant] heeft gekregen al eerder kende. Het gaat in het kader van de klachtplicht om klagen over een gebrek in een overeengekomen prestatie, het verrichten van in de overeenkomsten beschreven werkzaamheden. Dat heeft [geïntimeerde] volgens de rechtbank op 2 augustus 2016 gedaan, welk oordeel in hoger beroep niet is bestreden. Dat is tijdig. Voormeld bewijsaanbod is niet relevant ter beoordeling van de beslissing van de rechtbank over de klachtplicht en wordt gepasseerd. Grief 5 faalt.
3.7.1.
De grieven 6 tot en met 9 hebben betrekking op overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot haar beslissing dat [appellant] de stelling van [geïntimeerde] dat hij slechts 66 uren (declarabel) heeft gewerkt in het kader van de projectovereenkomst en de allonge onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.7.2.
Allereerst ligt ter beoordeling voor het betoog van [appellant] dat onderdeel uitmaakt van grief 7, te weten dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast van de omvang en inhoud van verrichte werkzaamheden bij [appellant] heeft gelegd terwijl die op [geïntimeerde] rust. Het hof oordeelt als volgt. Het betoog van [appellant] berust op een onjuiste lezing van het vonnis van de rechtbank. De rechtbank heeft in 4.5. van het bestreden vonnis overwogen dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij slechts 66 uren (declarabel) heeft gewerkt in het kader van de projectovereenkomst en de allonge en dat daarom het standpunt van [geïntimeerde] wordt gevolgd. Hieruit volgt dat volgens de rechtbank bewijslevering niet aan de orde was. Uit de overwegingen van de rechtbank volgt dat zij van [appellant] in het kader van zijn betwisting een concrete en gedetailleerde feitelijke toelichting verlangde over de door hem ter uitvoering van de overeenkomsten verrichte werkzaamheden. Volgens de rechtbank heeft [appellant] een dergelijke toelichting niet verstrekt. De strekking van de grieven 6 tot en met 9 is dat [appellant] wel voldoende duidelijk met zijn stellingen in eerste aanleg en in hoger beroep heeft toegelicht dat hij gedurende meer uren werkzaamheden heeft verricht in het kader van zijn opdracht dan de 66 uren die hij volgens [geïntimeerde] heeft gewerkt en er geen grond voor gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst en de allonge is.
3.7.3.
Voor beantwoording van de vraag of [appellant] de stellingen van [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd heeft betwist - in welk geval [geïntimeerde] , op wie de bewijslast rust, haar stelling zou moeten bewijzen - is het volgende van belang. Het gaat hier om overeenkomsten van opdracht. [appellant] is opdrachtnemer. Op de opdrachtnemer rust op grond van art. 7:403 BW de verplichting de opdrachtgever gedurende de uitvoering van de opdracht op de hoogte te houden van zijn werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht. De opdrachtnemer zal niet alleen desgevraagd informatie moeten geven, maar daartoe ook uit eigen beweging moeten overgaan (Hoge Raad 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7419). De omvang en de inhoud van de informatieplicht worden bepaald door hetgeen afgesproken is, en bij gebreke daarvan door wat de aard van de opdracht in verband met de redelijkheid meebrengt en ook door de omstandigheden van het concrete geval. Het hof acht in dit geval van belang dat [appellant] zich in persoon heeft verbonden diverse concreet in de overeenkomst beschreven sales- en marketingactiviteiten gedurende concreet in de overeenkomst beschreven aantallen uren per week te verrichten, welke hij volgens zijn stellingen ook met name alleen heeft verricht. Gelet daarop is [geïntimeerde] als opdrachtgever afhankelijk van de door [appellant] af te leggen verantwoording wil [geïntimeerde] gedurende de looptijd van de opdracht geïnformeerd kunnen zijn over de omvang van de door [appellant] aan de opdracht bestede uren, de inhoud van de verrichte werkzaamheden en de voortgang c.q. resultaten daarvan. Gelet op de in de overeenkomst beschreven activiteiten en de informatie die gebruikelijk in een CRM-database wordt opgenomen gaat het naast de bestede uren om verantwoording over gebelde potentiele klanten, bezochte potentiele klanten, aangeschreven potentiele klanten, gevoerde correspondentie en de stand van zaken bij die diverse contacten. Het hof acht voorts van belang dat in bijlage 1 bij de projectovereenkomst onder “Praktische uitvoering” is opgenomen “Administratieve verslaglegging en verantwoording van activiteiten en resultaten”. [appellant] heeft aldus de verplichting op zich genomen schriftelijk voormelde verantwoording af te leggen aan [geïntimeerde] . Wanneer als uitgangspunt wordt genomen dat een opdrachtnemer aan de verantwoordingsplicht van art. 7:403 BW voldoet, is van een opdrachtnemer in het kader van zijn stelplicht ten aanzien van de verrichting van de overeengekomen werkzaamheden te vergen dat hij feiten en omstandigheden stelt die hij ook in het kader van zijn verantwoordingsplicht dient te verstrekken. Aan de orde is nu of de betwisting door [appellant] van de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] maar gedurende een beperkt aantal van 66 uren werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht heeft verricht, gelet op hetgeen hierboven is overwogen voldoende gemotiveerd is.
3.7.4.
Het hof is van oordeel dat de betwisting van [appellant] ontoereikend is. In de schriftelijke stukken en ook ter zitting heeft [appellant] gesteld dat hij veelvuldig mondeling met [de bestuurder van geintimeerde] heeft gesproken over zijn werkzaamheden. Die stelling is niet nader voorzien van concrete feiten en omstandigheden. Dit, terwijl de stelplicht van [appellant] inhoudt dat hij uitleg geeft over de bestede uren, gebelde potentiele klanten, bezochte potentiele klanten, aangeschreven potentiele klanten, gevoerde correspondentie en de stand van zaken bij die diverse contacten. [appellant] heeft in eerste aanleg en in hoger beroep weliswaar een uiteenzetting gegeven van diverse door hem verrichte werkzaamheden en ondernomen activiteiten, maar deze is in te algemene bewoordingen gegeven en is niet toegespitst op de voormelde punten. Om dezelfde reden is de stelling van [appellant] dat hij wel een CRM-database heeft opgezet en dat hij de inhoud daarvan aan [geïntimeerde] heeft overgedragen, evenals nog meer documenten dan die welke [geïntimeerde] als afdrukken uit het Google-account van [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht, ontoereikend gemotiveerd. Ook de door [appellant] in hoger beroep overgelegde Google Drive agenda bevat op een uitzondering na geen informatie over de bovenvermelde punten. Hier verwezenlijkt zich het op [appellant] rustende risico dat hij niet aan zijn stelplicht voldoet of kan voldoen omdat hij zijn verantwoordingsplicht op grond van art. 7:403 BW en de projectovereenkomst, zoals hierboven beschreven, niet (deugdelijk) is nagekomen. Bij gebreke van toereikende feitelijke stellingen van [appellant] is voor een deskundigenonderzoek naar (de inhoud van) het Google-account van [geïntimeerde] geen aanleiding.
3.7.5.
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven 6, 7 en 8 falen. Waar [appellant] de stelling van [geïntimeerde] dat hij slechts 66 uren (declarabel) heeft gewerkt in het kader van de projectovereenkomst en de allonge onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, wordt het door [geïntimeerde] gestelde als vaststaand aangenomen. [appellant] heeft bij de overeenkomst en de allonge op zich genomen gedurende veel meer uren werkzaamheden te verrichten. Nu hij dat, naar in rechte moet worden aangenomen, niet heeft gedaan is hij tekortgeschoten. [appellant] heeft op de brief van 12 januari 2017 van [geïntimeerde] afwijzend gereageerd en gemeld niet bereid te zijn alsnog werkzaamheden voor [geïntimeerde] te verrichten. Daarmee verkeert hij in verzuim, hetgeen [geïntimeerde] grond biedt voor gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst en de allonge. Het gevolg daarvan is dat op [appellant] de verplichting tot ongedaanmaking rust met een inhoud zoals die door de rechtbank is vastgesteld. Dit betekent dat ook grief 9 faalt.
3.8.1.
Grief 10 is gericht tegen hetgeen de rechtbank in 4.8. van het bestreden vonnis heeft overwogen en beslist. In 4.8. heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] bij het aangaan van de allonge wist dat de reële mogelijkheid bestond dat hij tot 1 juli 2016 had om met zijn werkzaamheden voldoende netto winstmarge te creëren voor heel 2016. Partijen hebben dat zo afgesproken, zodat [geïntimeerde] , nu de doelstelling niet is gehaald, [appellant] op grond van art. 3 van de allonge op betaling van een bedrag van € 6.000,00 kan aanspreken. [appellant] betoogt bij grief 10 en bij onderdelen van de nummers 16 tot en met 26 van zijn memorie dat partijen altijd hebben beoogd om de eventuele “malus” te koppelen aan de resultaten van het hele boekjaar 2016, reden waarom 31 december 2016 als betaaldatum is gekozen. Op dat moment zijn de jaarcijfers van [geïntimeerde] bekend. Volgens [appellant] was het de bedoeling van partijen dat de vergoeding van [appellant] op grond van de allonge voor de periode van 26 weken tot 1 juli 2016 € 26.000,00 bedroeg en dat, indien de doelstelling niet zou zijn behaald, die vergoeding € 20.000,00 zou bedragen. Tot slot betoogt [appellant] dat de doelstelling een bruto marge betrof en niet een netto winstmarge. [appellant] wijst daarbij op een emailbericht dat hij op 18 december 2015 aan [geïntimeerde] heeft gezonden (productie 13 bij MvG). [geïntimeerde] heeft erop gewezen dat het voorstel van [appellant] van 18 december 2015 niet is aanvaard en dat partijen met de ondertekening van de allonge andere afspraken hebben gemaakt dan de door [appellant] voorgestelde. De allonge is een onderhandse akte waaraan op grond van art. 157 lid 2 Rv dwingende bewijskracht toekomt, aldus [geïntimeerde] .
3.8.2.
De grief van [appellant] is blijkens de toelichting vooral gericht tegen de uitleg van art. 3 van de allonge en in samenhang daarmee ook tegen de uitleg van art 4. van de allonge. Art. 157 lid 2 Rv bepaalt dat aan een in een onderhandse akte, hetgeen de allonge is, opgenomen verklaring die bestemd is om tot bewijs te dienen dwingende bewijskracht toekomt van de waarheid van die verklaring. Of een akte een dergelijke verklaring bevat moet op basis van alleen de akte zelf worden uitgelegd (Hoge Raad 22-12-2017, ECLI:NL:HR:2017:3263). Uit de tekst van de allonge, weergegeven in 3.2.7., volgt dat de allonge op het punt van de malusregeling en het loon verklaringen bevatten die zijn bestemd om tot bewijs te dienen. Dat is tussen partijen ook niet in discussie. Uit het betoog van [appellant] volgt dat de vraag voorligt welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [appellant] stelt dat de inhoud van zijn emailbericht van 18 december 2015 weergeeft wat partijen mondeling hadden besproken. [appellant] vermeldt in dat bericht dat het een aanzet bevat tot samenstelling van een nieuwe overeenkomst en intentieverklaring. Art. 2a. vermeldt dat beide partijen zich committeren binnen de aangegeven periode van overeenkomst (hof: blijkens art. 1a. de periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2016) aan de doelstelling om € 6.000,00 marge op [geïntimeerde] Clinics te realiseren in 2016. Art. 3a. vermeldt dat indien de gezamenlijke doelstelling niet wordt behaald € 6.000,00 door [appellant] in maximaal vijf delen zal worden terugbetaald aan [geïntimeerde] voor 31 december 2016. Over het loon vermeldt art. 4. dat [appellant] activiteiten uitvoert tegen vergoeding van: 26 weken x 20 uur x € 50,00 = € 26.000,00, te factureren in maximaal vijf delen. Het hof duidt dit emailbericht van [appellant] als een verklaring van [appellant] aan [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft dit bericht niet van haar handtekening voorzien. De tekst van de door zowel [appellant] als [geïntimeerde] ondertekende allonge is op het punt van het te realiseren resultaat, een netto winstmarge van € 6.000,00, en op het punt van het loon, € 20.000,00 over 26 weken, te factureren in maximaal vijf delen, anders dan [appellant] aan [geïntimeerde] heeft voorgesteld. Gelet hierop heeft [appellant] de artikelen 3 en 4 van de allonge redelijkerwijs niet mogen begrijpen in de door hem voorgestane zin. Op grond van voormelde feitelijke gang van zaken moest [appellant] begrijpen dat zijn voorstel niet door [geïntimeerde] werd aanvaard. Het ontbreekt voorts aan feiten of omstandigheden voor het oordeel dat de artikelen 3 en 4 van de allonge redelijkerwijs anders moeten worden uitgelegd dan conform de duidelijke tekst van die bepalingen. Niet in geschil is dat in heel 2016 geen enkele clinic is gerealiseerd. Er is geen enkele marge gerealiseerd, bruto of netto, zodat de discussie daarover van geen belang is. Art. 3 van de allonge verplicht [appellant] € 6.000,00 aan [geïntimeerde] terug te betalen. Anders dan [appellant] betoogt, heeft hij dat, nu zijn uitleg van art. 4. van de allonge niet wordt aanvaard, niet reeds gedaan. [geïntimeerde] heeft op grond van art. 4. van de allonge een bedrag van in totaal € 20.000,00 aan loon betaald. Op meer had [appellant] geen recht. De slotsom is dat de grief faalt.
3.9.
Grief 13 is (deels) gericht tegen de afwijzing van de vordering in reconventie van [appellant] . Aan de beslissing van de rechtbank ligt ten grondslag dat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. In de toelichting bij deze grief stelt [appellant] niet meer dan “dat hij werkzaamheden heeft verricht”. In de memorie van grieven is deze stelling niet nader gemotiveerd. Ook in eerste aanleg heeft [appellant] met een summiere algemene stelling volstaan. Hier geldt daarom hetzelfde als het hof in 3.7.3. en 3.7.4. heeft overwogen. De vordering van [appellant] ontbeert een deugdelijke feitelijke grondslag en is daarom niet toewijsbaar.
3.1
De grieven 11, 12 en 13 (overigens) liggen in het verlengde van al het voorgaande en missen zelfstandige betekenis. [appellant] blijft de in eerste aanleg in conventie en reconventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zodat deze grieven ook falen voor zover zij zich richten zich tegen de proceskostenbeslissingen van de rechtbank.
3.11.
De slotsom is dat de grieven van [appellant] falen. Er resteren geen (gespecificeerde) bewijsaanbiedingen van [appellant] die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld, met nakosten, vermeerderd met wettelijke rente en uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. Bij de proceskostenveroordeling wordt een bedrag van € 1.978,00 aan door [geïntimeerde] betaald griffierecht in aanmerking genomen en een bedrag van € 5.877,00 aan salaris advocaat (3 punten x € 1.959,00, tarief IV).

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, van 21 februari 2018;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep, tot heden begroot op een bedrag van € 7.855,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest tot de dag van algehele betaling;
veroordeelt [appellant] in de na dit arrest ontstane kosten, begroot op € 157,00, te vermeerderen met een bedrag van € 82,00 en de kosten van het betekeningsexploot indien niet binnen veertien dagen na dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest noodzakelijk blijkt te zijn, deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest, respectievelijk de betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, M.G.W.M. Stienissen en P.V. Eijsvoogel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 februari 2020.
griffier rolraadsheer