ECLI:NL:GHSHE:2020:591
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging samenwerking en juridische kwalificatie van een vennootschap onder firma
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de samenwerking tussen een oom en zijn neef, die samen een eethuis wilden exploiteren in de vorm van een vennootschap onder firma (vof). De samenwerking is feitelijk na een week beëindigd, waarna de oom vorderingen heeft ingesteld tegen de neef voor terugbetaling van investeringen. De oom stelt dat hij geld en goederen heeft geïnvesteerd, maar de neef betwist het bestaan van de vof en de investeringen van de oom. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van de oom afgewezen, wat de oom in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat er geen bewijs is voor het bestaan van de vof, omdat er geen vennootschapsakte is overgelegd. De oom heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die zijn stelling ondersteunen dat hij door de neef is buitengesloten uit de onderneming. Het hof concludeert dat de oom door eigen toedoen niet meer bij de onderneming betrokken was en dat er geen sprake is van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. De grieven van de oom falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de oom in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.