Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Custodian Vesteda Fund I(kvk [kvk-nummer 1] )
Dutch Residential Fund II B.V.,
Stichting Dutch Residential Fund I(kvk [kvk-nummer 2] )
voornoemde rechtspersonen alle gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Q-Park Real Estate Netherlands I(kvk [kvk-nummer 4] )
Q-Park Operations Netherlands II B.V.(kvk [kvk-nummer 5] )
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Vereniging van Eigenaars Woningen van het RIB-gebouw La Résidence te [vestigingsplaats] , plaatselijk bekend “ [adres] / [adres] te [vestigingsplaats] ”,
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3],
[geïntimeerde 4],
[geïntimeerde 5] ,
14.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 2 oktober 2018;
- het rapport van de deskundigen met bijlagen, gedateerd 29 april 2019;
- de memorie na deskundigenbericht van de VvE, met producties;
- de antwoordmemorie na deskundigenbericht van QP, met een productie.
15.De verdere beoordeling
- a) Het gaat om de parkeerkelder aan het [adres] te [vestigingsplaats] onder de appartementen van de leden van de VvE.
- b) Het geschil betreft de periodieke vergoedingen die in rekening worden gebracht aan de VvE-leden/gebruikers van de parkeergarage. In het bijzonder spitst het geschil zich toe op één passage in de splitsingsakte:
- c) Sinds eind 2008 wordt een prijs in rekening gebracht van € 2.587,08 per jaar inclusief btw. Deze prijs geldt alleen voor bewoners die in de periode vanaf eind 2008 voor het eerst een parkeerplaats gaan huren (“zwerfplek”, dus geen vaste plek). Bewoners die vóór deze datum reeds een plek huurden betaalden in 2000 € 746,47, welk bedrag vervolgens jaarlijks wordt geïndexeerd.
- d) Het hof heeft in het 1e tussenarrest overwogen:
- e) Het hof merkt tot slot op dat in dit arrest de term “QP” voor alle appellanten wordt gehanteerd (conform het 2e, 3e, en 4e tussenarrest, maar in afwijking van het 1e tussenarrest onder 3.1.3).
“dat de partijen 1 en 3 in de dagvaarding in hoger beroep de partijen zijn waarin het bloot eigendom resp. het erfpachtrecht op Appartementsrecht 1 zijn ondergebracht, en dus zij beide in hoger beroep als belanghebbende partijen bij de vorderingen hebben te gelden. Custodian Vesteda Fund I B.V. en Q-Park Real Estate Netherlands I B.V. zijn tezamen nu in hoger beroep “De (gezamenlijk) gerechtigden tot appartementsrecht 1 …” op wie ingevolge de Bepaling de verplichting rustte om aan de in de Bepaling genoemde individuele eigenaren “één parkeerplaats deeluitmakende van appartementsrecht 1, tegen marktconforme prijzen te huur aan te bieden.” Deze partijen hebben tezamen hebben dus in hoger beroep in elk geval belang bij het alsnog toewijzen van de in reconventie sub 2) en sub 3) gevorderde verklaringen voor recht (…)”(grieven principaal appel, 8)
.De VvE heeft aangevoerd dat appellanten onder 2 en 4 geen belang hebben bij het hoger beroep na het verlies van de hoedanigheid van eigenares dan wel erfpachter van de parkeerkelder (antwoord principaal appel, 5 en verder). QP heeft vervolgens
“geconstateerd, dat (ook) de VvE alleen Custodian Vesteda Fund I B.V., als bloot eigenaar, en Q-Park Real Estate Netherlands I B.V., als erfpachter, in hoger beroep kwalificeert als belanghebbende bij de Bepaling”(antwoord incidenteel appel, 0)
.Partijen hebben na het 1e tussenarrest geen aandacht meer besteed aan dit thema. Partijen zijn het er kennelijk over eens dat appellanten onder 1 en 3 de belanghebbende partijen zijn en dat appellanten onder 2 en 4 thans al geruime tijd niet eigenares dan wel erfpachter van de parkeerkelder zijn. Partijen zijn het er kennelijk over eens dat appellanten 2 en 4 geen belang hebben en niet-ontvankelijk zijn in het hoger beroep. Het hof zal appellanten 2 en 4 dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
De VvE meent in de kern dat het hof moet kijken naar de prijzen van bewonersabonnementen (in de omgeving, in [vestigingsplaats] of in Nederland) om vast te stellen wat marktconform is. QP vindt dat het hof moet kijken naar haar prijzen voor 7/24-abonnementen in de parkeerkelder aan het [adres] . Partijen hebben rapportages overgelegd ter staving van hun standpunt.
- a) De tarieven van abonnementen in parkeergarages worden beïnvloed door vele factoren, zoals ligging, voorzieningen in de nabijheid, gemiddelde bezetting door kortparkeerders, uurtarieven op straat in de directe omgeving en het gemeentelijke parkeerbeleid. Daar komt bij dat de uitgangspunten voor afspraken tussen gemeente en exploitant (voor bepaalde garages of plekken) niet bekend zijn.
- b) Eén van de relatief meest maatgevende factoren is het reguliere uurtarief voor kortparkeerders in de parkeergarage of in de directe omgeving op straat. De deskundigen komen aan de hand hiervan tot een bandbreedte voor de prijs van bewonersabonnementen grofweg tussen de € 588,00 en € 1.237,00 per jaar voor parkeergarages met een uurtarief voor kortparkeerders van € 2,00 tot € 2,50. Het uurtarief voor de parkeerkelder aan het [adres] was laatstelijk (voor 2019) € 2,22.
- c) Een andere factor is de gemiddelde bezetting door kortparkeerders. Een relatief hoge verhouding “kortparkeerders : abonnementen” zou een opwaartse correctie ten opzichte van de genoemde bandbreedte kunnen rechtvaardigen (bijlage 3, blz. 16, onder punt 16). De deskundigen –zijn van mening dat hier echter geen correctie nodig is omdat QP de plicht heeft parkeerruimte voor de bewoners vrij te houden (bijlage 3, blz. 16, onder punt 18).
- d) Nog een factor die sterk kan meewegen: de gemaakte afspraken bij realisatie van de garage. Deze afspraken leveren doorgaans prijzen op die ruim onder de trendlijn liggen (dus: veel lager zijn).
“Dat voor [geïntimeerde 2] de oorspronkelijke huurprijs van NLG 1.645,- met jaarlijkse indexeringen blijft gelden, en door Q-Park wordt gerespecteerd, staat immers niet ter discussie.”(antwoord incidenteel appel, 24 slot). QP merkt ook op:
“Lopende huurcontracten met zittende appartementseigenaren worden immers uit coulance ongemoeid gelaten. Ondanks dat gedaagden ook daar hun recht om marktconforme huurprijzen te vragen niet hebben prijsgegeven, vindt vanaf zomer 2008 bij zittende appartementseigenaren met op dat moment reeds lopende huurcontracten dus alleen jaarlijkse indexering plaats, zoals voorheen. Gedaagden (…) zullen de vóór zomer 2008 reeds lopende huurovereenkomsten uit coulance alleen jaarlijks blijven indexeren, totdat deze huurovereenkomsten eindigen door opzegging door de huurder (..).”(antwoord eerste aanleg, 25). Volgens QP hebben [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] geen belang bij haar vorderingen.
- grief I in incidenteel appel (over het begrip marktconform) gedeeltelijk slaagt;
- grief II in incidenteel appel (over oude eigenaren) slaagt;
- grief III in incidenteel appel (die de proceskosten betreft) slaagt.