In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De politierechter had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat het tenlastegelegde feit een klachtdelict betreft en er niet tijdig een klacht was ingediend door de benadeelde. De officier van justitie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het verzuim hersteld kon worden omdat de benadeelde ten tijde van de aangifte de bedoeling had dat er vervolging zou worden ingesteld. De verdediging betwistte dit en stelde dat de klacht te laat was ingediend.
Het hof heeft de zaak onderzocht en vastgesteld dat de aangifte door de zus van de benadeelde was gedaan, maar dat er geen bijzondere schriftelijke volmacht was overgelegd. Desondanks concludeerde het hof dat de benadeelde de bedoeling had om vervolging te wensen, en dat de formele gebreken aan de klacht niet aan hem konden worden toegerekend. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de klachtprocedure in het strafrecht en de vereisten die daaraan zijn verbonden, maar ook de mogelijkheid om formele gebreken te herstellen indien de intentie van de benadeelde duidelijk is.