Uitspraak
22.De beschikking d.d. 9 mei 2019
- de deskundige de commerciële waarde van het te verevenen pensioen dient te berekenen per 3 november 2014 (waarbij de heersende marktrente tot uitgangspunt dient te worden genomen);
- de deskundige de vraag dient te beantwoorden of op het tijdstip van echtscheiding (3 november 2013) [bedoeld is: 2014] het in [de BV] BV aanwezige kapitaal toereikend is om:
- i) de pensioenaanspraak van de vrouw af te storten (daaronder begrepen de meerkosten om na afstorting tot dezelfde pensioenuitkering te komen als waarop deze zonder afstorting aanspraak had kunnen maken), én
- ii) de overblijvende pensioenaanspraak van de man (genoegzaam) te dekken op de door de Hoge Raad in zijn beschikking van 14 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:693) in rov. 3.4.5 omgeschreven wijze;
- de deskundige nog antwoord dient te geven op de vraag wat de liquidatiewaarde van [de BV] BV per 29 maart 2013, waarbij de deskundige rekening moet houden met de waardedaling van de aandelen als gevolg van de externe uitvoering van de pensioenrechten van de vrouw ten laste van het eigen vermogen van [de BV] BV;
- iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
23.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- brief deskundige d.d. 8 augustus 2019 met het tweede concept-rapport van Van Steensel van 7 augustus 2019, met daarin ook de reactie van de man van 29 oktober 2019 (met daarbij de rapporten van: (1) [deskundige 1] ; (2) [bedrijf 1] ; (3) [Accountants- en Belastingadvieskantoor] .
- brief deskundige d.d. 30 oktober 2019;
- brief deskundige d.d. 21 november 2019;
- brief deskundige d.d. 3 december 2019;
- brief man d.d. 10 januari 2020
- V6 formulier man d.d. 2 maart 2020, met brief van diezelfde datum;
- brief vrouw d.d. 6 maart 2020 met bijlage 1;
- brief van de deskundige Van Steensel van 10 maart 2020;
- V8 formulier man d.d. 10 maart 2020, met brief van diezelfde datum en reactie [deskundige 2] ;
- V8 formulier man d.d. 11 maart 2020, met brief van diezelfde datum en brief van [Accountants- en Belastingadvieskantoor] ;
- V8 formulier man d.d. 16 maart 2020;
- V8 formulier vrouw d.d. 17 maart 2020;
- V8 formulier vrouw d.d. 17 juni 2020, met brief van diezelfde datum en bijlage 1;
- V8 formulier man d.d. 30 juni 2020, met brief van diezelfde datum en producties 1 en 2;
- V8 formulier vrouw d.d. 30 juni 2020;
- brief vrouw d.d. 19 oktober 2020 met rapport van [deskundige 3] van [bedrijf 2] d.d. 15 oktober 2020;
- V8 formulier man d.d. 20 oktober 2020;
- V8 formulier man d.d. 22 oktober 2020;
- V8 formulier vrouw d.d. 23 oktober 2020;
- V6 formulier man d.d. 2 november 2020 met brief van 1 november 2020 met een reactie op de brief van de vrouw d.d. 19 oktober 2020 en productie 18 (rapport van [deskundige 2] als reactie op rapport van [bedrijf 2] / [deskundige 3] );
- V8 formulier vrouw d.d. 2 november 2020.
hofheeft daarop beslist dat de brief van mr. Aarts van 19 oktober 2020 met bijlage wordt toegelaten en mr. Du Fossé tot maandag 2 november 2020 te 12.00 uur in de gelegenheid gesteld schriftelijk op voornoemde brief van mr. Aarts te reageren. Van die gelegenheid heeft zij gebruik gemaakt met het hiervóór genoemde V6 formulier van 2 november 2020.
hofheeft ter zitting beslist dat de brief van 2 november 2020, het memorandum en productie 18 meegenomen worden. Nadat mr. Du Fossé de producties 1-4, 6, 16 en 17 heeft ingetrokken en een toelichting heeft gegeven op de verder overgelegde producties zijn ook deze producties geaccepteerd en is een leespauze van twee uur ingelast om mr. Aarts in de gelegenheid te stellen dit stuk te bestuderen en met de vrouw te bespreken. Mr. Aarts heeft ingestemd met de leespauze en hij heeft gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid tot bestudering en bespreking.
vrouwhaar verzoek gewijzigd in die zin dat zij ten aanzien van de pensioenvoorziening in [de BV] BV (hierna: [de BV] of de BV) thans primair verzoekt de conversiewaarde en subsidiair de overdrachtswaarde van het bijzonder partnerpensioen en het voorwaardelijk ouderdomspensioen (verevening) over te maken naar haar (nog op te richten) besloten vennootschap. Ter toelichting heeft mr. Aarts ter zitting het volgende aangevoerd. Er is sprake van een uitzondering op de twee-conclusie-regel als het verzoek zodanig samenhangt met de procedure of als daarmee een nieuwe procedure kan worden voorkomen. Dat is hier het geval. Bovendien is het de vraag of het een nieuw of aanvullend verzoek is. De grief gaat over de afkoopwaarde die bepaald moet worden. Daarbij is niet expliciet aangegeven of dit op basis van verevening of conversie dient plaats te vinden en aan wie de betaling moet worden gedaan. Het is een verfijning van het oorspronkelijke verzoek.
manheeft tegen deze eisvermeerdering bezwaar gemaakt.
hofoverweegt als volgt.
24.De verdere beoordeling
deskundigeheeft in zijn tweede conceptrapport van 7 augustus 2019 de omvang van de pensioenaanspraak per 3 november 2014 in [de BV] berekend op € 19.194,-- voor het ouderdomspensioen en op € 13.436,-- voor het nabestaandenpensioen.
vrouwheeft na de tussenbeschikking van 9 mei 2019 en in reactie op het tweede conceptrapport van de deskundige van 7 augustus 2019 het volgende aangevoerd.
manheeft na de tussenbeschikking van 9 mei 2019 en in reactie op het tweede conceptrapport van de deskundige van 7 augustus 2019 nog het volgende aangevoerd.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft geoordeeld dat aan de aandelen [de BV] geen waarde dient te worden toegekend. De vrouw is van die beslissing in hoger beroep gekomen.
manstelt dat de waarde van de aandelen [de BV] nihil is (brieven man 29 oktober 2019, 2 maart 2020 en 29 juni 2020) omdat de pensioenverplichting van [de BV] haar middelen te boven gaat (ongeacht welke waarderingsmethode wordt toegepast). Uit alle pensioenberekeningen blijkt dat – zou afstorten van in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraken nog mogelijk zijn geweest – veel meer geldmiddelen nodig zijn geweest dan [de BV] aan eigen vermogen heeft of ooit heeft gehad.
vrouwsluit zich aan bij het tweede concept-deskundigenbericht (brief vrouw 17 juni 2020).
- eigen vermogen € 248.209,--;
- voorziening voor pensioenverplichtingen (art. 2:374 lid 4 BW), “pensioenreserve in eigen beheer” € 175.889,--
deskundigeheeft voor het door hem uitgevoerde deskundigenonderzoek een bedrag van € 23.443,45 in rekening gebracht (factuur 3946 d.d. 3 december 2019). De man heeft bezwaar gemaakt tegen de factuur.
vrouwstelt dat de vertraging die in het onderzoek van de deskundige is opgetreden met name is veroorzaakt doordat de man diverse malen lange uitstellen vroeg om te reageren, zelf te laat stukken heeft overgelegd en na de afronding van het concept rapport van 7 augustus 2019 wederom de deskundige met pakken papier en nieuwe inzichten bestookte. De hoge kosten zijn dan ook grotendeels door de man veroorzaakt.
manstelt dat de deskundige niet heeft voldaan aan zijn opdracht alleen al omdat hij zich heeft teruggetrokken en geen rapport heeft ingediend. Daarnaast is het concept rapport ondeugdelijk en onbruikbaar gebleken. Daarbij komt dat reeds ten tijde van de aanvaarding van de opdracht door de deskundige vast stond dat afstorten van in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraken niet meer mogelijk was omdat de toegestane, professionele verzekeraars dat niet meer doen. De verrichte werkzaamheden zijn dan ook zinloos en dienen voor rekening van de deskundige te blijven.
hofoverweegt als volgt.