ECLI:NL:GHSHE:2020:397

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
19/00261
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schenkbelasting en kwalificatie als schenking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een aanslag schenkbelasting is gehandhaafd. De Inspecteur had op 28 februari 2017 een aanslag opgelegd aan belanghebbenden, die in 2014 een lening van € 21.485,52 van een stichting hadden ontvangen. De stichting had eerder de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI) maar deze status was ingetrokken. Belanghebbenden stelden dat de lening niet als schenking moest worden aangemerkt en dat zij niet in Nederland belastingplichtig waren. Het Hof oordeelde dat de woonplaats van de schenker bepalend is voor de belastingplicht en dat de lening door de stichting was kwijtgescholden, wat voldeed aan de voorwaarden voor een belaste schenking. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde omdat de omstandigheden van de andere zaak niet gelijk waren aan die van belanghebbenden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en handhaafde de aanslag schenkbelasting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00261
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ,
domicilie kiezende te [plaats] ,
hierna samen: belanghebbenden,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 april 2019, nummer BRE 17/6681 in het geding tussen
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft op 28 februari 2017 aan belanghebbenden een aanslag schenkbelasting opgelegd (hierna: de aanslag). Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 29 augustus 2017, gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbenden zijn van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 16 januari 2020 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbenden, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbenden zijn in 2014 gehuwd en woonachtig in Polen. Zij hebben van de [A] (hierna: de Stichting) een bedrag van € 21.485,52 ter leen ontvangen (hierna: de lening).
2.2.
De Stichting is gevestigd in [plaats] en heeft tot doel - onder meer - om financieel hulpbehoevende mensen te helpen. De Stichting had tot 10 december 2013 de status van algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) als bedoeld in artikel 5b, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
2.3.
Bij beschikking van 31 december 2013 is de ANBI-status van de Stichting ingetrokken, omdat duidelijk was geworden dat de Stichting niet zou voldoen aan hetgeen met ingang van 2014 werd geregeld in artikel 5b, lid 1, letter a, ten tweede, van de AWR, zijnde het op elektronische wijze via internet openbaar maken van een reeks nader aangewezen gegevens. In 2014 heeft de Stichting ook niet aan deze verplichting voldaan.
2.4.
De Stichting heeft met dagtekening 23 december 2014 een brief gestuurd aan belanghebbenden waarin het volgende is vermeld:
“Dear [belanghebbende 1] and [belanghebbende 2] ,
In the meeting of 29th October 2014 we decided to give you the loan of € 21.485,52 and the interest.
If you agree with this gift, you can sign this letter as [belanghebbende 1] told me on the phone.”.
2.5.
De Inspecteur heeft aan belanghebbenden een aanslag schenkbelasting opgelegd naar een gezamenlijke belaste verkrijging in het jaar 2014 van € 19.393.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de schenking is belast met schenkbelasting. Belanghebbenden zijn van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Niet in geschil is dat de tenaamstelling van de aanslag juist is. Ook is niet in geschil dat belanghebbenden geen recht hebben op een andere vrijstelling dan die genoemd in artikel 33, ten zevende, van de Successiewet 1956 (hierna: SW) (€ 2.092) en dat deze vrijstelling éénmaal toepassing vindt. Ten slotte hebben partijen zich ter zitting ermee akkoord verklaard dat de uitspraak van de Rechtbank mede wordt geacht te zijn gericht tot [belanghebbende 2] .
3.3.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

4.1.
Op grond van artikel 1, lid 1, aanhef en onder 2, van de SW wordt schenkbelasting geheven over de waarde van al wat krachtens schenking wordt verkregen van iemand die ten tijde van de schenking in Nederland woonde. Ingevolge artikel 1, lid 7, van de SW, wordt onder schenking verstaan de gift, bedoeld in artikel 186, lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), voor zover artikel 13 van de SW niet van toepassing is, en voorts de voldoening aan een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 3 van Boek 6 van het BW.
4.2.
Artikel 186, lid 2, eerste volzin, van Boek 7 van het BW, bepaalt dat als gift wordt aangemerkt iedere handeling die er toe strekt dat degeen die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt.
4.3.
Belanghebbenden hebben gesteld dat zij niet in Nederland woonachtig zijn en dat zij daarom niet in Nederland maar in Polen belastingplichtig zijn ten aanzien van de schenking. Belanghebbenden hebben daaraan toegevoegd dat de schenking in Polen is vrijgesteld omdat deze is aangewend voor de aankoop van onroerend goed. Het Hof overweegt dat de woonplaats van de begiftigde niet van belang is voor de beantwoording van de vraag of Nederland schenkbelasting mag heffen; het gaat om de woonplaats van de schenker (zie 4.1). Aangezien vast staat dat de Stichting in Nederland is gevestigd (zie 2.2) en niet in geschil is, zoals de gemachtigde ter zitting van het Hof heeft verklaard, dat de Stichting de lening heeft kwijtgescholden, is daarmee voldaan aan de voorwaarden voor een belaste schenking.
4.4.
Belanghebbenden hebben nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Volgens belanghebbenden heeft de Inspecteur de aan [B] opgelegde aanslag verminderd tot nihil, omdat zij had aangetoond dat “het overboekingen betrof naar het buitenland”. De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen, omdat [B] niet de begiftigde was. Het Hof constateert dat die stelling overeenstemt met wat is vermeld in het verweerschrift van de inspecteur in die procedure, dat tot de stukken van het onderhavige geding behoort. In het onderhavige geval is evenwel niet in geschil dat belanghebbenden de begiftigden zijn. Derhalve is geen sprake van gelijke gevallen en faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
4.5.
Gelet op het vorenstaande dient de aanslag te worden gehandhaafd.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbenden het door hen betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 6 februari 2020 door A.J. Kromhout, voorzitter, B.F.A. van Huijgevoort en R.C.H.M. Lips, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen‑Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.