3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende (door de rechtbank vastgestelde) feiten.
3.1.1[appellant] exploiteerde als ZZP ’er een aannemingsbedrijf onder de naam [aannemingsbedrijf] (hierna: [aannemingsbedrijf] ). Bij het uitvoeren van de werkzaamheden werd veelal een onderaannemer ingeschakeld.
3.1.2[geïntimeerde] was tot 1 januari 2016 advocaat bij ‘ [advocaten] advocaten’ en stond [appellant] bij in diverse geschillen.
3.1.3In 2007 heeft [aannemingsbedrijf] in opdracht van [besloten vennootschap 1] (hierna: [besloten vennootschap 1] ) werkzaamheden verricht op de [bedrijven-campus] [plaats] . [aannemingsbedrijf] had hierbij een aantal onderaannemers ingeschakeld, waaronder [naam 1] , [naam 2] en [besloten vennootschap 2] (hierna: [besloten vennootschap 2] ). Tussen [appellant] en [besloten vennootschap 1] is discussie ontstaan over de betaling van de door [aannemingsbedrijf] ingeschakelde onderaannemers.
3.1.4De procedure tussen [appellant] en [besloten vennootschap 1] heeft geleid tot het tussenarrest van 17 mei 2011 van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en een schikking met [besloten vennootschap 1] .
3.1.5[appellant] is op 20 maart 2007 gedagvaard door [besloten vennootschap 2] in verband met openstaande facturen. Bij vonnis van 17 februari 2010 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de vordering van [besloten vennootschap 2] voor een groot deel toegewezen. De vorderingen in reconventie van [appellant] zijn afgewezen. Bij arrest van 11 oktober 2011 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dit vonnis voor het merendeel bekrachtigd. [appellant] heeft op 24 mei 2012 een dagvaarding tot herroeping uitgebracht.
3.1.6[appellant] is op 11 juli 2011 door [naam 2] gedagvaard in verband met openstaande facturen. [appellant] heeft een vordering in reconventie ingesteld wegens wanprestatie. Bij vonnis van 19 september 2012 zijn de vorderingen in conventie van [naam 2] toegewezen en zijn de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen, met een procesveroordeling van [appellant] in de conventie en de reconventie.
3.1.7[appellant] is op 24 februari 2012 gedagvaard door [naam 1] in verband met openstaande facturen. [appellant] heeft een vordering in reconventie ingesteld wegens wanprestatie. Bij vonnis van 21 november 2012 zijn de vorderingen van [naam 1] in conventie toegewezen en de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen, met een procesveroordeling van [appellant] in de conventie en de reconventie.
3.1.8[geïntimeerde] heeft [appellant] bijgestaan in de procedures gevoerd tegen [besloten vennootschap 1] , [naam 1] , [naam 2] en [besloten vennootschap 2] in hoger beroep.
3.1.9Tussen [geïntimeerde] en [appellant] is discussie ontstaan ten aanzien van de betaling van de door [geïntimeerde] opgestelde facturen, welke betrekking hadden op de ten behoeve van [appellant] uitgevoerde werkzaamheden. [geïntimeerde] heeft [appellant] op 13 augustus 2012 bericht dat er nog een bedrag van € 12.250,08 open stond en medegedeeld dat er geen werkzaamheden meer verricht zouden worden totdat [appellant] volledig betaald zou hebben.
3.1.10[geïntimeerde] heeft daarna nog werkzaamheden verricht. Hij heeft op 18 december 2012 in de zaken [naam 1] en [naam 2] de appeldagvaarding opgesteld en naar de deurwaarder gezonden. De appeldagvaardingen zijn vervolgens ter zitting van 29 januari 2013 ingeschreven op de rol.
3.1.11Op 25 februari 2013 heeft [geïntimeerde] wederom een brief aan [appellant] gezonden met een overzicht van de tot dan toe onbetaald gebleven facturen. In totaal diende [appellant] op dat moment nog een bedrag van € 18.829,41 te betalen. [geïntimeerde] gaf aan dat hij geen werkzaamheden meer zou verrichten totdat [appellant] volledig betaald zou hebben.
3.1.12Op 5 maart 2013, 27 maart 2013 en 3 april 2013 heeft [geïntimeerde] besprekingen met [appellant] gevoerd over onder meer de inhoud van de grieven aan de hand van een door [appellant] opgesteld stuk.
3.1.13Op grond van het met ingang van 1 januari 2013 van toepassing zijnde pilot-rolreglement had [geïntimeerde] tot de rolzitting van 12 maart 2013 de tijd om de memorie van grieven in de zaken [naam 1] en [naam 2] in te dienen. Omdat [geïntimeerde] op die datum geen memorie van grieven had ingediend, heeft hij daarvoor overeenkomstig het rolreglement eenmaal een uitstel gekregen van vier weken tot de rolzitting van 9 april 2013. Ook op die rolzitting heeft [geïntimeerde] geen memorie van grieven ingediend. Om die reden is ambtshalve akte niet- dienen verleend en is de zaak verwezen naar de rol van 23 april 2013 voor fourneren. Bij brief van 22 april 2013 heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rolrechter om ambtshalve akte niet-dienen te verlenen en verzocht om nog een uitstel tot 7 mei 2013 voor het nemen van de memorie van grieven. Dat uitstel is niet verleend. Bij arresten van 28 mei 2013 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch [appellant] in beide zaken niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.14[geïntimeerde] heeft de zaak tegen [besloten vennootschap 2] op de parkeerrol laten plaatsen.
3.1.15Op 11 juni 2013 heeft [appellant] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij ten gevolge van de volgens hem door [geïntimeerde] gemaakte beroepsfout heeft geleden. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [geïntimeerde] heeft die aansprakelijkheid op 17 juni 2013 van de hand gewezen.
3.1.16Op 23 juli 2013 werd het faillissement van [appellant] uitgesproken, met benoeming van mr. [curator] als curator. Op 15 juli 2015 is het faillissement bij gebrek aan baten opgeheven.
3.1.17[appellant] heeft een klacht ingediend bij de tuchtrechter. Bij beslissing van 26 oktober 2015 heeft het Hof van Discipline [geïntimeerde] de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden opgelegd.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] , kort gezegd, in eerste aanleg gevorderd;
- te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] bij de behartiging van de belangen van [appellant] in zijn geschillen met [besloten vennootschap 2] , [naam 1] en [naam 2] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht en [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgends de wet;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 925,- aan buitengerechtelijke incassokosten
- veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd, dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit hoofde van overeenkomst van opdracht dan wel dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] een beroepsfout gemaakt ten gevolge waarvan hij schade lijdt. [appellant] legt daaraan ten grondslag:
a. a) de concepten van de processtukken van de procedure in eerste aanleg bij de rechtbank zijn niet aan [appellant] toegezonden;
b) de reconventionele vordering van [appellant] tegen [naam 1] in eerste aanleg bij de rechtbank is niet gesubstantieerd;
c) de reconventionele vordering van [appellant] tegen [naam 2] in eerste aanleg bij de rechtbank is niet gesubstantieerd;
d) de herroepingsprocedure tegen [besloten vennootschap 2] is niet voortvarend opgestart, maar op de parkeerrol geplaatst;
e) de grieven in de appelprocedures tegen [naam 1] en [naam 2] zijn niet tijdig ingediend.
[appellant] merkt hierbij op dat het verwijt onder a) vooral doorwerkt in de verwijten b) en c) en niet gezien moet worden als een zelfstandig verwijt.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.Bij rolbeslissing van 19 september 2018 is een comparitie gelast. De comparitie is gehouden op 18 april 2019. Bij vonnis waarvan beroep zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.