3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende waarbij het hof de feiten als in de bestreden beschikking onder 2. weergegeven, voor zover tussen partijen niet in geschil en voor zover voor de beoordeling in dit hoger beroep relevant overneemt, aangevuld met enkele andere relevante feiten die in hoger beroep ook tussen partijen vaststaan, onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.6. hierna:
3.1.1.[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1957, is op 6 januari 2003 bij [appellante] in dienst getreden en vervulde de functie van allround medewerker productie tegen een loon van
€ 2.608,56 bruto per vier weken, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
3.1.2.Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor Metaal en Technische Bedrijfstakken van toepassing.
3.1.3.Op 9 april 2018 is [verweerder] betrokken geweest bij een bedrijfsongeval. Tijdens het thermische verzinkproces (dompelen van staal in vloeibaar zink met een temperatuur van 450 graden) heeft een explosie plaatsgevonden en is zink uit de verzinkoven gelopen/ opgespat. [verweerder] heeft verbrandingen opgelopen in nek, gezicht, arm en hand rechts.
3.1.4.Na het bedrijfsongeval is [verweerder] naar huis gestuurd/gegaan.
3.1.5.[appellante] heeft van het bedrijfsongeval melding gedaan aan de gemeente [gemeente] en aan de brandweer. Er is geen melding gedaan aan de arbeidsinspectie.
3.1.6.[verweerder] is op 9 april 2018 ziek gemeld.
3.1.7.Partijen hebben in beginsel wekelijks telefonisch contact met elkaar gehad, conform het verzuimreglement van [appellante] . Deze telefonische contacten zijn op initiatief van [verweerder] geëindigd per 27 september 2018.
3.1.8.Op 9 mei 2018 vindt er een gesprek plaats tussen de heer [leidinggevende] (leidinggevende van [verweerder] ), mevrouw [HR-adviseur] (HR-adviseur bij [appellante] ) en [verweerder] , naar aanleiding van het bedrijfsongeval.
3.1.9.[verweerder] bezoekt op 24 mei 2018 de bedrijfsarts. Deze oordeelt dat het voornaamste probleem op dat moment lijkt te zijn gelegen in de psychische gesteldheid van [verweerder] (de verwerking van het bedrijfsongeval). De bedrijfsarts stelt een herbeoordeling vast op een termijn van één week.
3.1.10.Op 31 mei 2018 adviseert de bedrijfsarts om een gesprek te plannen tussen [appellante] en [verweerder] . Dit gesprek tussen de directie van [appellante] en [verweerder] vindt plaats op 13 juni 2018. Op 27 juni 2018 vindt er een vervolggesprek plaats tussen de directie van [appellante] en [verweerder] .
3.1.11.Op 3 juli 2018 bezoekt [verweerder] de bedrijfsarts. Deze stelt een herbeoordeling vast op een termijn van twee weken, met als reden “emoties en boosheid even laten bezinken, psychologe werk laten doen”.
3.1.12.Op 28 augustus 2018 rapporteert de bedrijfsarts het volgende:
“(…) blijft kwaad, prikkelbaar en last hebben van het hele gebeuren (…) psyche is momenteel de voornaamste verzuimoorzaak (…) wil inkomensgarantie (huidige loon, ploegentoeslag, pensioenopbouw) tot aan datum pensioengerechtigde leeftijd (…) boosheid, wensenlijstje etc. lijken wel sta in de weg om te komen tot vlot herstel; hierover dus gesprek aan gaan werknemer / werkgever, desnoods via derden (adviseurs) (…) herbeoordelen spreekuur over enkele weken; in de tussentijd gesprek aangaan m.b.t. genoemde thema’s”
3.1.13.Per aangetekende brief, verstuurd op 17 september 2018, nodigt [appellante] [verweerder] uit voor een gesprek op 28 september 2018 ten kantore van mr. Ray-Engels. Doel van het gesprek is om - aangezien de re-integratie al gedurende enkele maanden stagneert - met een constructieve inzet te bezien of tot een oplossing kan worden gekomen en om eventuele belemmeringen in de re-integratie weg te nemen (productie 14 van [appellante] ).
3.1.14.Bij e-mail van 25 september 2018 stelt mr. Baltes zich als gemachtigde van [verweerder] .
Daarin laat mr. Baltes weten dat [verweerder] niet naar het gesprek op 28 september 2018 zal komen, omdat mr. Baltes nog in afwachting is van nadere stukken die hij eerst nog dient te bestuderen.
3.1.15.Bij e-mail van 28 september 2018 wordt [verweerder] door [appellante] opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, op 3, 5 of 8 oktober 2018. Daarop laat mr. Baltes bij e-mail van 28 september 2018 weten dat hij zich afvraagt of de genoemde data haalbaar zijn en dat [appellante] nog nader van mr. Baltes zal vernemen.
3.1.16.Op 3 oktober 2018 kondigt mr. Ray-Engels namens [appellante] een loonopschorting aan, indien [verweerder] de uitnodiging voor een gesprek op 8 oktober 2018 niet accepteert.
3.1.17.Bij e-mail van 5 oktober 2018 laat mr. Baltes namens [verweerder] , zonder opgaaf van reden, weten dat het gesprek op 8 oktober 2018 niet door zal kunnen gaan.
3.1.18.Bij e-mail van 12 oktober 2018 kondigt mr. Ray-Engels namens [appellante] een loonstaking/loonopschorting aan, indien [verweerder] niet verschijnt op een gesprek op 17 oktober 2018. Mr. Baltes reageert dezelfde dag, dat het gesprek niet op 17 oktober kan plaatsvinden, maar misschien wel op 22 of 29 oktober 2018, op voorwaarde dat dan het rapport van de bedrijfsarts beschikbaar is.
3.1.19.Op 16 oktober 2018 rapporteert de bedrijfsarts het volgende:
“(…) relatie met werkgever steeds moeizamer (…) verhoudingen zijn tijdens het ziekte- en re-integratieproces vertroebeld (…) voordat re-integratie verder kan worden vorm gegeven, lijkt het wenselijk eerst gesprekken tussen betrokkenen af te wachten (…) wel dienen, zodra de geestelijke belastbaarheid van werknemer dit toelaat, gesprekken gevoerd te worden over re-integratie (…)”
3.1.20.Op 26 oktober 2018 vindt het gesprek tussen partijen alsnog plaats, ten kantore van mr. Ray-Engels.
3.1.21.Bij brief van 14 november 2018 stelt [appellante] mediation voor. [verweerder] wordt uitgenodigd een voorstel voor een mediator te doen. [verweerder] stelt geen mediator voor, waarna [appellante] een mediator voorstelt.
3.1.22.Per e-mail van 21 november 2018 bericht mr. Baltes dat mediation naar de mening van [verweerder] niet noodzakelijk is en [verweerder] niet akkoord is met mediation of met welke mediator dan ook.
3.1.23.Bij brief van 27 november 2018 stelt [appellante] een datum voor voor een kennismakingsgesprek met de door haar voorgestelde mediator. [appellante] geeft daarbij (kort gezegd) aan dat [verweerder] de vrijheid heeft - indien de kennismaking niet naar wens zou zijn - om af te zien van de inschakeling van deze mediator.
3.1.24.Bij e-mail van 28 november 2018 laat mr. Baltes, zonder opgaaf van reden, weten dat [verweerder] niet deel zal nemen aan een kennismakingsgesprek met de voorgestelde mediator.
3.1.25.[verweerder] heeft op 6 december 2018 het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht, die over dit contact onder meer het volgende heeft gerapporteerd:
“Stand van zaken/advies
(…) Ik kan slechts concluderen dat sprake is van een arbeidsconflict.In dat kader moet mijn advies zijn een onafhankelijke mediation in te zetten om te proberen een oplossing voor dit conflict te bereiken.
Functionele mogelijkheden en beperkingen
Hij is beperkt belastbaar als gevolg van medische problematiek, daarbij zijn werkgerelateerde oorzakelijke factoren aan de orde. Aangezien hier een arbeidsconflict speelt zal mediation aangewezen zijn. Afhankelijk van de uitkomst zal over reintegratie gesproken kunnen worden.Ik acht geen medische redenen aan de orde die deelname aan een mediation traject zouden belemmeren.
(…)”
3.1.26.Bij brief van 11 december 2018 herinnert [appellante] [verweerder] (via mr. Baltes) aan het kennismakingsgesprek bij de mediator op die dag, 11 december 2018, waarbij bij het niet verschijnen van [verweerder] op die afspraak [appellante] zal overgaan tot een loonstaking. [verweerder] verschijnt niet op die afspraak. [appellante] staakt de loonbetaling.
3.1.27.Op 14 januari 2019 heeft [verweerder] een volgend gesprek met de bedrijfsarts. In de rapportage van de bedrijfsarts naar aanleiding van dit gesprek staat onder meer het volgende vermeld:
“Stand van zaken/advies
(…) Ik blijf bij mijn oordeel dat sprake is van een arbeidsconflict en dat in dat kader een onafhankelijke mediation aangewezen is. Helaas heeft dat tot heden nog niet plaatsgevonden. (…) Ik blijf tevens van mening dat het voortbestaan van een arbeidsconflict een herstel belemmerend effect heeft voor de gezondheid, derhalve van belang is hier op korte termijn mee aan de slag te gaan. (…)
(…)”
3.1.28.Bij e-mail van 16 januari 2019 verklaart [verweerder] zich alsnog bereid tot mediation over te gaan.
3.1.29.Op 7 februari 2019 stelt [verweerder] een mediator voor, [appellante] is daarmee akkoord en op 12 februari 2019 vindt een eerste gesprek plaats. De loonbetaling wordt vanaf 12 februari 2019 hervat. De mediation heeft niet tot een oplossing geleid.
3.1.30.Op 25 februari 2019 vraagt [verweerder] aan het UWV een deskundigenoordeel of [appellante] voldoende deed om [verweerder] weer aan het werk te helpen. Op 25 maart 2019 brengt het UWV het deskundigenoordeel uit. De conclusie van de deskundige is, kort gezegd, dat de
re-integratie inspanningen van [appellante] voldoende zijn.
3.1.31.[appellante] vraagt op 28 maart 2019 aan het UWV een deskundigenoordeel of [verweerder] genoeg deed om weer aan het werk te komen. Dit oordeel wordt door het UWV op 4 april 2019 afgegeven. De conclusie van het UWV luidt, kort gezegd, dat de re-integratie inspanningen van [verweerder] voldoende zijn.