Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- verzoekster, bijgestaan door mr. Schaeken;
- de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Slof;
- mw. [medewerkster] , verbonden aan [de mentor] .
- het V6-formulier d.d. 22 januari 2020 van de zijde van verzoekster met het procesdossier in eerste aanleg en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 11 september 2019;
- het V6-formulier d.d. 9 maart 2020 van de zijde van verzoekster met een brief van de kantonrechter en een verslag van een gesprek met een juridisch medewerker van de rechtbank op 5 augustus 2019.
- Het V6-formulier d.d. 12 oktober 2020 van de zijde van de bewindvoerder met een aanvullende productie 2: verslag mentorschap periode 16 oktober 2019 tot heden.
3.De beoordeling
[belanghebbende]die door de gevolgen van het instellen van het mentorschap in zijn belangen wordt getroffen. Voor zover verzoekster betoogt dat zij als gevolg van het instellen van dat mentorschap geen invulling meer kan geven aan de bevoegdheden die zij op basis van het levenstestament heeft en in zoverre in haar persoonlijk belang wordt getroffen, rechtvaardigt dit evenmin de conclusie dat daarmee wordt voldaan aan artikel 798, eerste lid Rv. Ook het uitoefenen van die volmacht dient niet het persoonlijk belang van verzoekster doch juist het belang van [belanghebbende] . Daarmee kan verzoekster evenmin als belanghebbende worden aangemerkt voor zover ze beoogt op te komen tegen de benoeming van de persoon van de mentor. Alles overwegende concludeert het hof dat verzoekster in hoger beroep niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.