3.3.1.In de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.12. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten zij is uitgegaan. In de memorie van grieven wordt deze vaststelling gedeeltelijk bestreden. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a) Grootouders zijn de ouders van wijlen [moeder minderjarige] (hierna: [moeder] ) en de grootouders van [minderjarige] , de zoon van [moeder] . [minderjarige] is geboren op 25 maart 2003. [moeder] is op 26 juni 2015 overleden. De vader van [minderjarige] is onbekend.
b) Stichting Intervence is de rechtsopvolger van BJZ. Zij houdt een bureau jeugdzorg in stand.
c) [minderjarige] is al na enkele dagen na zijn geboorte door grootouders in huis opgenomen en sindsdien door hen verzorgd en opgevoed.
d) Op 16 november 2004 hebben grootouders zich gewend tot BJZ. Zij hebben [minderjarige] bij BJZ aangemeld en BJZ geïnformeerd dat [minderjarige] de dag daarvoor onder politiebegeleiding door [moeder] bij hen was weggehaald. Voorts hebben zij BJZ medegedeeld dat [moeder] door ernstige epilepsie en sociaal-emotionele problematiek niet voor [minderjarige] kon zorgen.
e) Nadat BJZ gesprekken had gevoerd met [moeder] , haar advocaat, de advocaat van grootouders en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), is [minderjarige] op 19 november 2004 weer bij grootouders teruggebracht.
f) Op 16 december 2004 heeft BJZ een formulier met het opschrift ‘aanvraag tot het nemen van een indicatiebesluit (zie Wet op de Jeugdzorg, artikel 7)’ opgemaakt (productie 4 bij inleidende dagvaarding, hierna: de aanvraag). Het eerste blad daarvan vermeldt [moeder] als aanvrager. Verder staan op dat eerste blad ook handgeschreven de namen ‘ [grootmoeder] ’, met daaronder ‘oma’, en ‘ [grootvader] ’, zijnde de namen van grootmoeder en grootvader. De aanhef van de aanvraag vermeldt dat [moeder] daarmee het verzoek doet tot het opstellen door BJZ van een ontwerpindicatiebesluit. In de aanvraag is onder andere het volgende opgenomen:
“Aanmeldingsvraag en huidige situatie
Na de aanmelding is door Bureau Jeugdzorg Zeeland met alle betrokkenen gesproken. Het betreft moeder, grootouders (…) en eerdere hulpverlening als GGV en Stichting MEE. Allen, ook moeder, zijn van mening dat [minderjarige] bij zijn grootouders op een goede, veilige en stabiele plek zit.
(…).
Analyse probleemsituatie (…)
Moeder is niet in staat om zelfstandig de opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Vrijwel direct vanaf zijn geboorte is [minderjarige] door zijn grootouders opgevoed.
(…).
Grootouders willen evenals moeder ondersteuning in de opvoeding aan [minderjarige] binnen hun gezin. Al eerder is pleegzorg aan hen geadviseerd en grootouders willen zich hiervoor aanmelden.
(…).
Als aanvulling op de op dit moment aangevraagde hulp vinden zowel moeder als grootouders dat ze extra ondersteuning kunnen gebruiken vanuit de voorziening van Pleegzorg. Daarnaast willen grootouders een onderzoek om te kijken in hoeverre hun positie naar [minderjarige] middels gezag versterkt kan worden.
(…).
Doelen voor de zorg:
-waarborgen van de stabiele opvoedingssituatie voor [minderjarige] .
(…);
-de positie van grootouders als opvoeders is versterkt.
(…).
Gewenst zorgaanbod
Welke soort hulp/zorg verwachten minderjarigen en opvoeders en waarom?
Pleegzorg.
(…).
Indicatie Jeugdzorg
Wat zijn de argumenten om juist voor deze geïndiceerde zorg te kiezen en niet voor andere (contra-indicaties)?
De vraag om Pleegzorg, kan uitsluitend via geïndiceerde hulpverlening geboden worden.
Welke jeugdzorg moet worden ingezet?
Jeugdhulp.
Voor wie moet jeugdhulp worden ingezet?
De minderjarige.
Verblijf
Waar.
Bij een pleegouder
(…).
Welke instelling(en) kan (kunnen) de zorg verlenen?
Stichting AZZ kan ondersteuning vanuit Pleegzorg verlenen. Daarnaast is het vanuit de screening wenselijk dat er een onderzoek komt door de Raad voor de Kinderbescherming. Reden is dat moeder onvoldoende in staat is om de belangen van [minderjarige] te kunnen behartigen. Tevens biedt zij onvoldoende veiligheid en stabiliteit, om het veilig opgroeien van [minderjarige] , te kunnen waarborgen. Grootouders hebben de rol als opvoeders, echter zij hebben ten aanzien van [minderjarige] geen rechtspositie. Het is noodzakelijk dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoekt bij wie het gezag moet liggen. Te denken valt aan twee mogelijkheden, namelijk:
-Het gezag komt te liggen bij grootouders;
-er wordt middels een ondertoezichtstelling gezag toegevoegd aan het ouderlijk gezag van moeder.”
g) Op 23 december 2004 zond BJZ aan [moeder] een brief. Daarin schrijft zij onder andere:
“(…). Helaas ben je niet op onze afspraak verschenen en heb ik je ook niet kunnen bereiken. We hebben dus niet samen het verslag door kunnen nemen.
Om te voorkomen, dat hier teveel tijd overheen gaat, is het verslag inmiddels opgestuurd naar de indicatiecommissie. Zij gaan een besluit nemen of er een onderzoek wordt gestart door de Raad voor de Kinderbescherming en of er Pleegzorgbegeleiding komt voor je ouders.
Met je ouders is het verslag wel doorgenomen en zij gaan akkoord.”
h) Bij brief van 24 december 2004 heeft BJZ de aanvraag aan de indicatiecommissie van BJZ toegezonden. In de brief is vermeld:
“Hierbij ontvangt u het indicatieverslag betreffende [minderjarige] , waarin verzocht wordt om een raadsonderzoek en netwerkpleegzorg.
Met betrokkenen, grootouders en moeder, zijn gesprekken geweest en afspraken gemaakt. Uiteindelijk is uitsluitend met grootouders het indicatieverslag besproken en niet met moeder. Moeder is de afspraak niet nagekomen en is telefonisch onbereikbaar. Gezien de zorgen omtrent het waarborgen van een veilig opvoedingsklimaat voor [minderjarige] , verstuur ik de stukken ter bespreking, zonder dat de moeder het voorblad van het indicatieverslag heeft ondertekend.”
i) Op 6 januari 2005 heeft de indicatiecommissie van BJZ het verzoek voor onderzoek door de Raad en 24-uurs verblijf in een pleeggezin in de module ‘perspectief biedende pleegzorg in het netwerk’ met als zorgaanbieder AZZ, toegewezen (productie 5 bij inleidende dagvaarding, hierna: het indicatiebesluit). Het indicatiebesluit vermeldt onder andere het volgende:
“Moeder is vanwege haar verstandelijke beperking en haar epilepsie onvoldoende in staat zonder hulp zelfstandig te functioneren. Dit brengt tevens met zich mee dat zij niet in staat wordt geacht de zorg voor haar zoontje [minderjarige] op zich te nemen. [minderjarige] verblijft vanaf zijn geboorte bij grootouders; zij vervullen de rol van opvoeder. (…). Het wordt niet in het belang van [minderjarige] geacht dat door impulsbesluiten van moeder [minderjarige] uit deze stabiele en veilige gezinssituatie gehaald kan worden. Daarom wordt een jeugdbeschermende maatregel gevraagd, alsmede formalisatie van de plaatsing bij grootouders, zodat zij begeleiding van pleegzorg ontvangen.”
j) Op 12 mei 2005 heeft de Raad een rapport uitgebracht (productie 9 bij inleidende dagvaarding, hierna: het raadsrapport). Daarin gaat de Raad in op de opvoedingssituatie van [minderjarige] en de rol van [moeder] daarin, de vraag hoe de belangen van [minderjarige] het beste kunnen worden behartigd en de vraag of daarvoor een kinderbeschermende maatregel wenselijk is. Verder blijkt uit het raadsrapport dat [moeder] op 3 mei 2005 een verklaring heeft ondertekend waarin zij zich akkoord verklaart met de ontheffing uit het ouderlijk gezag over [minderjarige] en met de benoeming van grootmoeder tot voogdes, alsmede dat grootmoeder op 2 mei 2005 een verklaring heeft ondertekend waarbij zij zich bereid verklaart de voogdij te aanvaarden. Daarnaast vermeldt het raadsrapport onder andere:
“3. Onderzoeksvragen
(…)
-Hoe kunnen de belangen van [minderjarige] het beste behartigd worden en is hiervoor een kinderbeschermende maatregel wenselijk?
(…).
7. Informatie van betrokkenen
- Moeder:
Tijdens het gesprek dat met moeder werd gevoerd vertelde moeder dat zij er veel spijt van heeft dat zij destijds [minderjarige] bij haar ouders heeft weggehaald. (…). Moeder is nu van mening dat [minderjarige] , gezien vanuit zijn belang, verder bij grootouders m.z.[moederszijde, hof]
op moet groeien. (…). Moeder gaf aan dat het het beste voor [minderjarige] zou zijn als het gezag over hem overgedragen zou worden naar grootmoeder m.z. [minderjarige] ervaart grootmoeder m.z. als zijn moederfiguur en is aan haar gehecht.
(…).
- Grootouders m.z.
[minderjarige] woont, (…) vanaf zijn geboorte feitelijk bij de grootouders. Hij ontwikkelt zich leeftijdadequaat en is gezond. [minderjarige] is helemaal op de grootouders m.z. gericht en heeft zich aan hen gehecht. (…). Inmiddels zijn grootouders m.z. er helemaal op ingesteld dat [minderjarige] bij hen woont. Beiden houden erg veel van [minderjarige] en gaven te kennen graag voor hem te blijven zorgen.
Ten aanzien van het gezag gaven grootouders m.z. aan dat moeder het beste ontheven kan worden van haar gezag over [minderjarige] . (…). Met grootouders m.z. en moeder werd gesproken over de mogelijkheid dienaangaande. Uiteindelijk waren alle betrokkenen het erover eens dat het in het belang van [minderjarige] is dat de voogdij, en dus de feitelijke en juridische verantwoordelijkheid, bij grootmoeder m.z. komt te liggen.
(…).
10. Interpretatie en beantwoording van de onderzoeksvragen
(…).
Gezien het feit dat [minderjarige] , ook in de toekomst, bij grootouders m.z. zal blijven wonen is het wenselijk dat de feitelijke situatie overeenkomt met de juridische. (…).