ECLI:NL:GHSHE:2020:3272

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
19/00712
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek specifieke zorgkosten bij aanslag inkomstenbelasting 2014

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant over de aanslag inkomstenbelasting 2014 van belanghebbende. De inspecteur had de aanslag opgelegd en geen specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 1 juli 2020 in 's-Hertogenbosch zijn partijen in overleg gegaan over de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten. Belanghebbende, die in een verpleegtehuis verblijft, heeft kosten opgegeven voor zorg, waaronder woningaanpassingen. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op aftrek van de kosten voor woningaanpassing, omdat deze niet voldoen aan de wettelijke eisen. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat er overeenstemming is over de aftrekbaarheid van andere zorgkosten tot een bedrag van € 3.310, wat leidt tot een vermindering van de aanslag. De inspecteur moet het griffierecht vergoeden aan belanghebbende, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, en de beslissing is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00712
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 november 2019, nummer BRE 18/6093 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur] .
1.6.
Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat en partijen gelegenheid gegeven om nader met elkaar te overleggen. Partijen hebben daarna het hof schriftelijk bericht dat zij nadere afspraken hebben gemaakt over een deel van de geschilpunten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
1.8.
Het hof heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende is gehuwd met [gemachtigde] . Zij verblijft, wegens ziekte en handicap, in een verpleegtehuis. Haar echtgenoot is haar mantelzorger.
2.2.
Op 20 maart 2015 heeft belanghebbende, gezamenlijk met haar echtgenoot, de aangifte IB/PVV 2014 ingediend.
2.3.
In de aangifte zijn de volgende specifieke zorgkosten vermeld:
Specifieke zorgkosten
Bedrag
Genees- en heelkundige hulp
350
Vervoer in verband met ziekte en invaliditeit
4.9
Medicijnen
275
Hulpmiddelen
2.7
Afschrijving woningaanpassing
1.025
Extra uitgaven kleding en beddengoed
800
Reiskosten ziekenbezoek
750
Totale uitgaven
10.8
Na toepassing van de drempel van € 1.032 bedraagt de aftrek € 9.768, waarvan € 4.657 aan belanghebbende is toegerekend.
2.4.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur bij brief van 29 december 2015 informatie opgevraagd bij de echtgenoot van belanghebbende over de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten. Op 8 januari 2016 heeft de inspecteur een reactie op zijn informatieverzoek ontvangen. Vervolgens is er nog meer tussen de echtgenoot en de inspecteur gecorrespondeerd.
2.5.
Met dagtekening 30 november 2017 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2014 vastgesteld. Daarbij heeft de inspecteur geen specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.358 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 800. Tevens is bij beschikking € 170 belastingrente in rekening gebracht.
2.6.
De inspecteur heeft de aanslag en de rentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.7.
Partijen zijn na schorsing van het onderzoek op de zitting, nader in overleg getreden over de aftrek van specifieke zorgkosten en het door belanghebbende te leveren bewijs voor dit jaar, maar ook voor toekomstige jaren.
2.8.
Partijen hebben het hof bericht dat zij overeenstemming hebben bereikt over de aftrekbaarheid van de volgende uitgaven:
- genees- en heelkundige hulp: geen aftrek
- uitgaven voor vervoer in verband met ziekte: € 3.000
- medicijnen: geen aftrek
- extra uitgaven kleding en beddengoed: € 310
- reiskosten ziekenbezoek: geen aftrek.
Over de uitgaven voor hulpmiddelen/woningaanpassing zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen en verzoeken het hof daar een oordeel over te geven.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft uitsluitend nog het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten in verband met de aanpassingen aan de woning.
3.2.
Beide partijen concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslag, maar verschillen van mening over de omvang van de vermindering.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt recht te hebben op aftrek van specifieke zorgkosten. De bewijslast daarvan rust op haar. In dat verband verwijst zij onder meer naar in het verleden verkregen aftrek. Maar het enkele feit dat in het verleden recht op aftrek van bepaalde kosten heeft bestaan, betekent niet dat belanghebbende ook voor het onderhavige jaar recht heeft op aftrek. De wetgeving ten aanzien van de aftrekbaarheid van zorgkosten is in de loop van de jaren verschillende keren gewijzigd. Er moet dus gekeken worden naar de wetgeving die geldt in het jaar 2014 om te beoordelen of recht op aftrek bestaat.
4.2.
Belanghebbende klaagt voorts over het feit dat aan haar ieder jaar vragen worden gesteld over de aftrek van deze specifieke zorgkosten. Het staat de inspecteur echter vrij om vragen te stellen indien hij twijfelt over de juistheid van in de aangifte opgenomen bedragen. Zo heeft belanghebbende bijvoorbeeld in de aangifte IB/PVV 2011 een bedrag aan specifieke zorgkosten van € 12.069 opgegeven, waarvan uiteindelijk een bedrag van € 5.145 is geaccepteerd. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat de inspecteur in de jaren daarna kritisch kijkt of de aftrek zorgkosten in die jaren juist is.
4.3.
Het hof heeft bewondering voor de wijze waarop de echtgenoot van belanghebbende haar als mantelzorger ondersteunt en verzorgt. Dat op zichzelf is echter geen reden om de wettelijke bepalingen die voor iedereen gelden buiten toepassing te laten of minder strikt toe te passen. Belanghebbende zal dus – evenals iedere andere belastingplichtige die dergelijke uitgaven in mindering op het inkomen wil brengen – aannemelijk moeten maken dat zij recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten.
4.4.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de aftrekbaarheid van diverse uitgaven. Dat leidt in ieder geval tot het in aanmerking nemen van specifieke zorgkosten tot een bedrag van € 3.310. Daarvan uitgaande resteert na aftrek van het drempelbedrag een aftrek van € 2.278. Daardoor dient het belastbaar inkomen uit werk en woning in ieder geval verlaagd te worden tot € 17.080.
Hulpmiddelen/kosten woningaanpassing
4.5.
Belanghebbende is van mening dat zij recht heeft op aftrek van kosten van een woningaanpassing. Dit betreft een aanbouw van de woning die in 2004 is gerealiseerd. De aanbouw betreft een speciale ruimte met eigen voorzieningen voor belanghebbende. Deze voorzieningen zijn een extra brede entree vanwege de rolstoel; een badkamer met douche, tillift en speciaal toilet voor de verzorging van belanghebbende en een slaapkamer (hoog/laag bed). Deze ruimte is voorzien van een eigen CV-ketel en specifiek ingericht om te kunnen voorzien in de zorg voor belanghebbende. Volgens belanghebbende heeft de gemeente destijds toegezegd dat de uitgaven aftrekbaar zijn als specifieke zorgkosten.
4.6.
Met ingang van 2014 zijn dergelijke uitgaven niet langer aftrekbaar als specifieke zorgkosten. De staatssecretaris van Financiën heeft echter in het Besluit van 17 maart 2014, Stcrt. 2014, 8548 goedgekeurd, dat wanneer dergelijke uitgaven tot 2014 via afschrijving aftrekbaar waren, ook nadien aftrek via afschrijvingskosten mogelijk blijft.
4.7.
In de wettelijke regeling zoals die gold tot 2014 waren kosten voor woningaanpassing aftrekbaar indien deze op medisch voorschrift zijn aangebracht, en voor zover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning die meer bedraagt dan 10% van de aanpassingskosten.
4.8.
Het hof is van oordeel dat belanghebbende met dat wat zij heeft gesteld niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor aftrek wordt voldaan. Belanghebbende heeft – afgezien van het noemen van een investeringsbedrag – geen enkel bewijs ingebracht over de omvang van de uitgaven en of deze op medisch voorschrift zijn gedaan en voorts ook niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke aanbouw niet heeft geleid tot een waardevermeerdering van de woning.
Voor zover belanghebbende stelt dat de gemeenteambtenaar vertrouwen heeft gewekt dat dergelijke uitgaven via afschrijving in aftrek kunnen worden gebracht, oordeelt het hof dat zo een dergelijke uitlating is gedaan, deze de inspecteur niet bindt.
Conclusie
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 46 respectievelijk € 128 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt, dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.080 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 800;
  • vermindert de beschikking belastingrente evenredig;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 174 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, M.M. de Werd en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van I.H.M. Fluitsma, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.