In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarin de appellant, wonende te [woonplaats], werd veroordeeld tot betaling van twee facturen aan de geïntimeerde, een vennootschap gevestigd te [vestigingsplaats]. De appellant had de geïntimeerde opdracht gegeven om een vijver aan te leggen, maar stelde later dat er lekkage was ontstaan door ondeugdelijke vijverfolie. De geïntimeerde voerde aan dat de lekkage het gevolg was van kokerjuffervraat, een natuurlijke oorzaak, en niet van de kwaliteit van de vijverfolie. Het hof oordeelde dat de overeenkomst tussen partijen gekwalificeerd moest worden als een overeenkomst van aanneming van werk en dat de geïntimeerde niet aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit de lekkage. De grieven van de appellant, die onder andere stelden dat de kantonrechter de vordering van de geïntimeerde ten onrechte had toegewezen, werden verworpen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.