Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
geeft tevens aan dat hij en [appellante] gaan scheiden. Volgende week zullen de stukken hiervoor worden ingediend.
Desgevraagd zet [appellant] uiteen dat zijn schuld aan parkeerbeheer [plaats] voort komt uit het meermaals parkeren op een plek voor vergunninghouders. Deze schuld is opgelopen omdat hij niet over de financiële middelen beschikte om zowel deze boetes als zijn huur, gas, water en licht te betalen en hij zich dus genoodzaakt zag om een keuze te maken. De belastingschuld bestaat hoofdzakelijk uit terugvorderingen van diverse toeslagen. Voorts geeft [appellant] aan dat hij weinig geluk gehad heeft bij het aanschaffen van tweedehands auto’s. Vanwege het feit dat hij in ploegen werkt is hij voor het vervoer van en naar zijn werk op eigen vervoer aangewezen. De door hem aangeschafte auto’s bleken in de praktijk vaak ernstige mankementen te vertonen waardoor het niet rendabel was om deze te laten repareren. De schuld aan zijn zus bedroeg aanvankelijk ongeveer € 15.000,00 en hierop heeft hij inmiddels een bedrag van circa
Op zich is een geval als deze bijzonder te noemen, nu op zich werd gespaard en dat het gespaarde ook is uitgekeerd, maar blijkbaar de KB de minnelijke regeling niet wenste voort te zetten. Niettemin had naar het oordeel van het hof alsnog een nieuw, geactualiseerd – qua schuldenomvang- minnelijk traject doorlopen moeten worden alvorens [appellant] (en [appellante] ) te verwijzen naar het wettelijk traject. Voorts heeft [appellant] niet aangetoond dat hij een voldoende bepaald en gedocumenteerd aanbod aan zijn schuldeisers heeft gedaan.
€ 1.400,00, ontstaan door het niet voor het aflossen op de schulden aanwenden van zijn 13e maand, in termijnen in te lopen.
Het hof begrijpt uit genoemd bericht dat [appellante] haar grieven tegen het vonnis waarvan beroep niet langer handhaaft. Dit brengt mee dat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep omdat het hof als gevolg van de intrekking op processuele gronden niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling en beoordeling van de zaak voor zover het [appellante] betreft.
Voor het geval dit anders zou blijken te zijn ten aanzien van [appellant] ligt gezien de gebleken feiten en omstandigheden vervolgens bekrachtiging in de rede en komt het hof dan ook niet toe aan de tweede door [appellant] in zijn beroepschrift opgeworpen grief tegen het vonnis waarvan beroep aangezien [appellant] niet wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
[appellante] zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar beroep, zoals hierboven in onderdeel 3.6 overwogen.