In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 december 2019. De moeder verzoekt om vernietiging van de beschikking die de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kind, geboren in 2009, verlengt. De moeder is van mening dat de rechtbank niet rechtsgeldig heeft gehandeld, omdat de beschikking niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee weken na de mondelinge uitspraak schriftelijk is vastgelegd. Daarnaast stelt zij dat de rechtbank onvoldoende heeft gekeken naar de mogelijkheden voor terugplaatsing van het kind bij haar en dat de huidige situatie schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind.
De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, verzet zich tegen het hoger beroep en stelt dat de rechtbank terecht heeft gewacht op de beslissing van het hof, aangezien deze bepalend kan zijn voor de toekomst van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2020 zijn zowel de moeder, de GI als de vader gehoord. De vader heeft verklaard dat het momenteel goed gaat met het kind, dat weer bij hem woont, en dat hij hoopt op een goede ontwikkeling voor het kind.
Het hof heeft de grieven van de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat de bestreden beschikking van de rechtbank niet ongeldig is, en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.