In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een V.O.F. gevestigd te [vestigingsplaats], tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 december 2018. De Rechtbank had eerder uitspraak gedaan over naheffingsaanslagen omzetbelasting en de daarbij opgelegde boeten voor de jaren 2010 tot en met 2013. De Inspecteur had naheffingsaanslagen opgelegd en boeten opgelegd wegens grove schuld. Belanghebbende betoogt dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd en dat de boeten niet passend zijn. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen en boeten verdedigd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende drijft een onderneming in office management en is sinds 1 juli 1997 ondernemer voor de omzetbelasting. Na een boekenonderzoek heeft de Inspecteur naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2010 tot en met 2013, waarbij ook boeten zijn opgelegd. De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Het Hof oordeelt dat het redigeren van teksten niet onder de onderwijsvrijstelling valt en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht had op een hoger bedrag aan vooraftrek. De boeten zijn door het Hof als passend en geboden beoordeeld, met uitzondering van een vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof heeft ook geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een dwangsom omdat de Inspecteur te laat heeft beslist op het bezwaar van belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank is vernietigd en de boete voor 2010/2011 is vastgesteld op € 605, terwijl de Inspecteur een dwangsom van € 1.260 moet betalen aan belanghebbende.