In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen een moeder en haar zoon over de vergoeding van kosten die de zoon heeft voorgeschoten voor zijn inmiddels overleden vader. De vader is op 4 februari 2017 overleden, en de zoon heeft in de periode van 10 november 2016 tot aan zijn overlijden kosten gemaakt voor huisvesting, levensonderhoud, medische voorzieningen en juridische bijstand, die in totaal € 8.820,55 bedroegen. De zoon stelt dat zijn vader had beloofd deze kosten terug te betalen, maar dat dit niet is gebeurd voor zijn overlijden. De moeder, die met de vader in gemeenschap van goederen was gehuwd, wordt door de zoon aangesproken voor de helft van dit bedrag. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van de zoon gedeeltelijk toegewezen, maar de moeder heeft de vordering bestreden. Het hof heeft in hoger beroep de bewijsstukken van de zoon beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de meeste kostenposten. Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd, met uitzondering van een bedrag van € 27,50 dat alsnog is toegewezen. De moeder is veroordeeld tot betaling van € 462,80, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten zijn gecompenseerd.