6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- Roompot exploiteert recreatiepark [recreatiepark] in de gemeente [gemeente] (hierna aan te duiden als ‘de gemeente’).
- Bij huurovereenkomst van 24 januari 2014 heeft Roompot aan [appellante] een 4-persoons vakantiebungalow, gelegen aan de [adres] op het recreatiepark, verhuurd. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar, te weten van 24 januari 2014 tot en met 23 januari 2015. De huurovereenkomst is aangegaan omdat [appellante] destijds dringend behoefte had aan woonruimte maar op korte termijn geen gewone huurwoning kon krijgen. De huurprijs bedroeg, voor zover in dit hoger beroep van belang, € 800,-- per maand inclusief de vergoeding voor levering van gas, water en elektriciteit. In de huurovereenkomst staat onder meer het volgende:
“Wij willen u erop wijzen dat dit een overeenkomst is voor bepaalde tijd. Dat wil zeggen dat u zich niet op het parkadres bij de gemeente kunt laten inschrijven.”
- Bij e-mail van 25 juli 2014 heeft [appellante] aan Roompot verzocht de huurovereenkomst van de bungalow per de vervaldatum met minimaal een jaar te verlengen. Bij e-mail van diezelfde datum heeft Roompot aan [appellante] meegedeeld, samengevat, dat de boeking na 23 januari 2015 niet verlengd kan worden omdat de gemeente geen langverblijf toestaat op het recreatiepark.
- Bij brief van 23 januari 2015 (door een kennelijke verschrijving gedateerd 23 januari 2014) heeft de advocaat van Roompot aan de toenmalige advocaat van [appellante] meegedeeld dat [appellante] de bungalow die dag diende te ontruimen.
- [appellante] is na 23 januari 2015 in de bungalow blijven wonen.
- Bij brief van 2 februari 2015 heeft de gemeente aan [appellante] onder meer meegedeeld dat permanente bewoning van de bungalow volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan, dat de gemeente [appellante] sommeert om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de bungalow te staken en dat de gemeente voornemens is een last onder dwangsom op te leggen.
- Bij besluit van 13 april 2015, verzonden 14 april 2015, heeft de gemeente aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd om het met het bestemmingsplan strijdige permanente gebruik van de bungalow te staken. [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit, welk bezwaar bij besluit op bezwaar van 5 oktober 2015 ongegrond is verklaard.
- [appellante] heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar en een voorlopige voorziening gevorderd. In dat kader heeft op 24 november 2015 een zitting plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, Afdeling Bestuursrecht. Tijdens die zitting hebben [appellante] , de gemeente en Roompot een regeling getroffen die door de voorzieningenrechter in een proces-verbaal is neergelegd, en die onder meer inhoudt dat de gemeente de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengt tot 1 maart 2016, dat [appellante] de bungalow uiterlijk op 1 maart 2016 verlaat en dat Roompot hiermee instemt.
- Bij e-mail van 7 september 2015 heeft Roompot, na een telefonische klacht van [appellante] , aan [appellante] meegedeeld dat er geen problemen zijn met de CV installatie van de bungalow. Roompot heeft [appellante] in deze e-mail verzocht voor 15 september 2015 de versierselen aan de buitenkant van de bungalow, het opslaghok en verschillende buitenlampen te verwijderen. [appellante] heeft niet aan dat verzoek voldaan.
- Bij e-mail van 17 september 2015 heeft Roompot aan [appellante] meegedeeld dat de in de e-mail van 7 september 2015 genoemde eigendommen van [appellante] zijn verwijderd en opgeslagen. In de e-mail is [appellante] verzocht om de zaken uiterlijk op maandag 21 september 2015 op te halen. Verder is in de e-mail meegedeeld dat vanaf 21 september opslagkosten in rekening zullen worden gebracht.
- Bij e-mail van 30 september 2015 heeft Roompot in reactie op een verzoek van [appellante] aan haar meegedeeld dat er geen plannen zijn de kozijnen e.d. te vervangen omdat de bungalow een recreatiewoning is, waaraan andere eisen worden gesteld dan aan een woning bestemd voor permanente bewoning. Verder heeft Roompot aan [appellante] meegedeeld dat er vanaf 21 september 2015 € 5,-- per dag aan kosten voor opslag van haar spullen in rekening zal worden gebracht.
- Bij brief van 2 oktober 2015 heeft de advocaat van [appellante] aan Roompot meegedeeld dat [appellante] € 65,-- met de verschuldigde huur verrekent, omdat Roompot de CV installatie niet heeft gerepareerd en [appellante] genoodzaakt was de nodige reparatie zelf te laten uitvoeren. Verder is Roompot in deze brief gesommeerd om binnen vijf dagen een kuub houtblokken, een opslaghuisje, vijf solarlampen, twee decoratieve vlinders en een pop aan [appellante] af te staan, alsmede binnen tien dagen de deuren en kozijnen van de bungalow in deugdelijke staat te brengen.
- Bij e-mail van maandag 28 december 2015, 12:03 uur, heeft [appellante] aan Roompot onder meer het volgende meegedeeld:
“U heeft, zoals ik schriftelijk heb gesommeerd (…) de schoorsteen cq de openhaard niet laten reinigen, waardoor u mij geen andere keuze laat dan tot (…) inhouding van de huur over te gaan.
U ontvangt € 460,00, bestaande uit € 120,00 energiekosten en € 340,00, zijnde 50% van de huur, heden door mij overgemaakt.
(…)
De inhouding op de huur zal gehandhaafd blijven tot dat de Roompot (…) de schoorsteen cq de openhaard heeft laten reinigen (…).”
- Bij e-mail van maandag 28 december 2015, 19:04 uur, heeft Roompot betwist dat zij nalatig is, [appellante] erop gewezen dat zij haar verplichtingen niet nakomt en niet bereikbaar is en haar gesommeerd de betalingsachterstand en verschuldigde huur conform de overeenkomst per ommegaande te betalen. In de e-mail staat voorts onder meer het volgende:
“Indien wij de betaling niet vóór 1 januari 2016 van u ontvangen zullen wij overgaan tot het afsluiten van elektra en gas van de door u gehuurde vakantiewoning.”
- Roompot heeft op 3 januari 2016 de nutsvoorzieningen van de bungalow afgesloten. [appellante] heeft diezelfde dat de bungalow verlaten.
- Bij e-mail van 14 januari 2016 heeft de advocaat van [appellante] Roompot aansprakelijk gesteld voor door [appellante] geleden schade, en Roompot gesommeerd om de bungalow in deugdelijke staat en voorzien van energie aan [appellante] ter beschikking te stellen tot 1 maart 2016.
6.3.1.In deze procedure vordert [appellante] , zoals vermeld in het petitum van de memorie van grieven, veroordeling van Roompot tot betaling van € 9.020,-- vermeerderd met rente en met veroordeling van Roompot in de proceskosten.
6.3.2.De gevorderde hoofdsom van € 9.020,-- is opgebouwd uit de navolgende posten (waarbij het hof de letteraanduiding uit het bestreden vonnis overneemt):
- a. € 4.800,-- (€ 800,-- per maand) ter zake onverschuldigd betaalde huur over de maanden september 2015 tot en met februari 2016, vanwege in die maanden gederfd huurgenot, althans als schadevergoeding voor gederfd huurgenot;
- b. € 150,-- ter zake etenswaren uit de vriezer die na het afsluiten van de nutsvoorzieningen zijn ontdooid;
- c. € 500,-- ter zake de aan de buitenzijde van de bungalow weggenomen zaken van [appellante] ;
- d. € 310,-- ter zake in de bungalow beschadigde zaken van [appellante] ;
- e. € 260,-- ter zake de aan [appellante] terug te betalen waarborgsom;
- f. € 1.000,-- ter zake verhuiskosten (hierna aan te duiden als post f-1) en € 2.000,-- ter zake immateriële schade (hierna aan te duiden als post f-2).
6.3.3.Roompot heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.4.In het tussenvonnis van 7 november 2018 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
6.3.5.In het eindvonnis van 17 april 2019 heeft de kantonrechter over de verschillende posten, samengevat, als volgt geoordeeld.
- a. De huur over de maanden september tot en met december 2015 is niet onverschuldigd betaald, en voor vermindering van de huur over deze maanden bestaat geen aanleiding. Het bedrag van € 340,-- dat [appellante] heeft betaald als huur voor de eerste helft van januari 2016, moet door Roompot worden terugbetaald. Over de tweede helft van januari en over februari 2016 heeft [appellante] geen huur betaald en kan zij dus ook geen huur terug vorderen (rov. 4.2).
- b. De onder b gevorderde schade moet voor rekening van [appellante] zelf blijven (rov. 4.3.)
- c. Aan [appellante] komt geen vergoeding toe ter zake de onder c bedoelde zaken (rov. 4.4).
- d. Post d moet worden afgewezen (rov. 4.5).
- e. Roompot moet de waarborgsom van € 260,-- alsnog aan [appellante] terugbetalen (rov. 4.6).
- f-1. De vordering ter zake van verhuiskosten moet worden afgewezen (rov. 4.7).
- f-2. De vordering ter zake van immateriële schadevergoeding moet worden afgewezen.
De kantonrechter heeft voorts geoordeeld:
- dat over het toewijsbare bedrag van € 600,-- (€ 340,-- ter zake post a en € 260,-- ter zake post e) de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, zijnde 20 september 2018 (rov. 4.8, eerste deel);
- dat [appellante] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet worden veroordeeld (rov. 4.8, tweede deel).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter:
- veroordeeld om € 600,-- aan [appellante] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 20 september 2018;
- [appellante] in de proceskosten veroordeeld;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
6.4.1.[appellante] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen eindvonnis en tot het alsnog geheel toewijzen van haar vordering.
6.4.2.Roompot heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, waaronder de nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
Vooropstelling in hoger beroep
6.5.1.Roompot heeft geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis.
Daarom staan in dit hoger beroep niet ter beoordeling:
- de beslissing van de kantonrechter dat Roompot aan [appellante] het ter zake huur over de eerste helft van januari 2016 betaalde bedrag van € 340,-- moet terugbetalen;
- de beslissing van de kantonrechter dat Roompot de waarborgsom van € 260,-- aan [appellante] moet terugbetalen.
6.5.2.[appellante] wil met haar grieven bereiken dat ook de andere onderdelen van haar vordering worden toegewezen. Het hof zal die grieven hieronder behandelen.
Met betrekking tot grief I: de huur over de maanden september tot en met december 2016 (post a)
6.6.1.Grief I is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat ter zake post a alleen het bedrag van € 340,-- dat [appellante] heeft betaald als huur voor de eerste helft van januari 2016, door Roompot moet worden terugbetaald.
6.6.2.De kantonrechter heeft geoordeeld dat post a niet toewijsbaar is over de tweede helft van januari 2016 en over februari 2016, omdat [appellante] over deze periode geen huur heeft betaald. Tegen dat oordeel is [appellante] in de toelichting op de grief niet opgekomen. Ook in hoger beroep staat dus vast dat post a in zoverre niet toewijsbaar is.
6.6.3.Daarmee resteert de vraag of post a moet worden toegewezen over de maanden september tot en met december 2015. [appellante] heeft aan dit onderdeel van haar vordering primair ten grondslag gelegd dat zij de huur over deze periode onverschuldigd heeft betaald omdat de bungalow in een slechte staat van onderhoud verkeerde waardoor zij in die periode niet het woongenot heeft gekregen waarop zij meent recht te hebben gehad.
6.6.4.Het hof overweegt dienaangaande dat de betaling van de huur verschuldigd was op grond van de huurovereenkomst. Van onverschuldigde betaling kan alleen sprake zijn als achteraf wordt vastgesteld dat de betalingsverplichting van [appellante] lager is geweest dan de betalingen van € 800,-- per maand die zij over deze periode op grond van de huurovereenkomst feitelijk heeft gedaan. Dat kan alleen het geval zijn als de huurprijs over de maanden september tot en met december 2015 alsnog op de voet van artikel 7:207 BW wordt verminderd. [appellante] heeft echter niet, althans niet op voldoende duidelijke wijze, vermindering van de huurprijs op de voet van artikel 7:207 BW gevorderd. Reeds om die reden kan van onverschuldigde betaling geen sprake zijn.
6.6.5.Voor zover het betoog van [appellante] al zou moeten worden opgevat als het vorderen van vermindering van de huurprijs wegens verminderd huurgenot op de voet van artikel 7:207 lid 1 BW, geldt bovendien het volgende. Een dergelijke vordering kan worden ingesteld vanaf de dag waarop de huurder van het gebrek behoorlijk kennis heeft gegeven aan de verhuurder. Verder geldt voor een dergelijke vordering op grond van artikel 7:257 lid 1 BW een vervaltermijn van zes maanden na aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder. De rechter dient die vervaltermijn, die een ander karakter heeft dan een verjaringstermijn, ambtshalve toe te passen. Overigens heeft Roompot zich ook op die vervaltermijn beroepen. Als in dit geval al wordt aangenomen dat [appellante] van de door haar gestelde gebreken behoorlijk kennis heeft gegeven aan Roompot vóór het einde van de huur, en zich in zoverre op de gebreken mag beroepen, dan was de vervaltermijn ruimschoots verstreken ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 20 september 2018. Ook om deze reden kan de huurprijs over de betreffende maanden (september tot en met december 2015) nu niet meer verminderd worden.
6.6.6.[appellante] heeft voorts de door haar gestelde gebreken onvoldoende concreet toegelicht, tegenover het gemotiveerde verweer van Roompot inhoudende dat de bungalow voldeed aan de eisen die aan een recreatiebungalow gesteld mogen worden. In dit kader is opvallend dat [appellante] in haar e-mail aan Roompot van 25 juli 2014, waarin zij verzocht de huurovereenkomst van de bungalow per de vervaldatum met minimaal een jaar te verlengen, onder meer heeft geschreven:
“Het bevalt mij uitstekend op dit perfecte bungalowpark, prima medewerkers, uitstekende service, gewoon een uitstekend park.”
6.6.7.Het hof tekent hier ook bij aan dat zaken als het jaarlijks onderhoud van de CV-ketel en het reinigen van de schoorsteen behoren tot de zogeheten “kleine herstellingen” die huurders op grond van artikel 7:206 lid 2 BW voor eigen rekening moeten laten verrichten. Dat op deze punten sprake is geweest van voor rekening van Roompot komende gebreken heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd.
6.6.8.Dit alles voert tot de slotsom dat er meerdere zelfstandig dragende redenen zijn om in dit geding de huurprijs over de periode van september tot en met december 2015 niet alsnog te verminderen. Dat brengt mee dat de huur over deze periode niet, ook niet ten dele, onverschuldigd is betaald.
6.7.1.[appellante] heeft als subsidiaire gronden voor haar vordering over de maanden september tot en met december 2015 genoemd “toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad”. Voor zover [appellante] in dit kader melding maakt van “hinderen, pesterijen en intimidaties” heeft zij haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Roompot heeft uitdrukkelijk betwist dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan hinder, pesterijen en intimidaties en [appellante] heeft haar stellingen daarover niet geconcretiseerd.
6.7.2.Voor zover [appellante] meent dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Roompot omdat gebreken kleefden aan de bungalow, overweegt het hof het volgende. Een vordering tot betaling van schadevergoeding wegens gebreken aan het gehuurde is gebaseerd op artikel 6:74 BW en is van andere aard dan een vordering tot huurprijsvermindering (een vorm van partiële en temporele – namelijk zolang de gebreken niet zijn hersteld – ontbinding van de huurovereenkomst). Als een huurder door tekortschieten van een verhuurder schade heeft geleden, dan heeft hij in beginsel recht op vergoeding van die schade. [appellante] heeft echter onvoldoende gesteld om een vordering tot schadevergoeding wegens een aan de verhuurder toerekenbare tekortkoming te rechtvaardigen. Dat de kozijnen en de deur van de recreatiewoning mogelijk in slechte staat van onderhoud verkeerden, is daarvoor onvoldoende. Uit de correspondentie blijkt dat Roompot meerdere keren in overleg heeft willen treden voor het onderzoeken en eventueel herstellen van de door [appellante] genoemde gebreken en dat [appellante] daar niet op in ging. Bij deze stand van zaken kan het voortbestaan van de beweerdelijke gebreken niet aan Roompot worden toegerekend. Daar komt bij dat Hernandez onvoldoende heeft onderbouwd dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden die zij met haar huurbetalingsverplichting zou kunnen verrekenen.
6.7.3.Gelet op het voorgaande kan Hernandez ook niet worden gevolgd in haar stelling dat Roompot onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en om die reden tot het betalen van schadevergoeding verplicht zou zijn.
6.7.4.Ook hetgeen het hof hiervoor onder 6.6.6 en 6.6.7 heeft overwogen, brengt mee dat een tekortkoming van Roompot in de nakoming van de huurovereenkomst of een onrechtmatige daad niet is komen vast te staan.
6.7.5.Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief I.
Met betrekking tot grief II: post b ter zake schade door afsluiten nutsvoorzieningen
6.8.1.Aan post b heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat de inhoud van haar diepvries is ontdooid doordat Roompot op 3 januari 2016 de elektriciteit heeft afgesloten en dat zij daardoor een schade heeft geleden van € 150,--.
6.8.2.De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze schade voor rekening van [appellante] moet blijven omdat zij in december 2015 een betalingsachterstand had en niet heeft gereageerd op de sommatie en waarschuwing van Roompot dat de nutsvoorziening zou worden afgesloten als niet tijdig betaald zou worden.
6.8.3.Grief II is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op de grief stelt [appellante] alleen dat zij geen huurachterstand had. Volgens haar brengt dit mee dat er geen grond was voor afsluiting.
6.8.4.Deze grief kan om twee zelfstandig dragende redenen geen doel treffen. De eerste reden is dat [appellante] onvoldoende heeft betwist dat zij in december 2015 een huurachterstand had omdat zij, zoals aangekondigd in de brief van haar advocaat van 2 oktober 2015, een bedrag van € 65,-- op de huur heeft ingehouden. Hernandez heeft tegenover de gemotiveerde stellingen van Roompot onvoldoende onderbouwd dat er een voor rekening van de verhuurder komend gebrek was aan de CV-installatie en dat er om die reden sprake was van een rechtvaardiging voor deze inhouding. Ook heeft zij niet gesteld dat zij deze inhouding achterwege heeft gelaten of ongedaan heeft gemaakt.
6.8.5.Er is ook een tweede reden dat de grief niet kan slagen. Het hof stelt voorop dat [appellante] niet heeft bestreden dat zij de huur over de maand januari 2016 vóór 1 januari 2016 diende te voldoen. De oorspronkelijke huurovereenkomst tussen partijen bepaalde eveneens dat de huur maandelijks vooruit moest worden betaald. Tussen partijen staat voorts vast dat [appellante] de huur voor de maand januari 2016 niet volledig heeft betaald. Dit heeft [appellante] ook zelf expliciet aangekondigd in haar e-mail van 28 december 2015, waarin zij schreef:
“U heeft, zoals ik schriftelijk heb gesommeerd (…) de schoorsteen cq de openhaard niet laten reinigen, waardoor u mij geen andere keuze laat dan tot (…) inhouding van de huur over te gaan.
U ontvangt € 460,00, bestaande uit € 120,00 energiekosten en € 340,00, zijnde 50% van de huur, heden door mij overgemaakt.
(…)
De inhouding op de huur zal gehandhaafd blijven tot dat de Roompot (…) de schoorsteen cq de openhaard heeft laten reinigen (…).”
Deze inhouding was, zoals Roompot in hoger beroep heeft aangevoerd, niet terecht omdat zaken als het jaarlijks onderhoud van de CV-ketel en het reinigen van de schoorsteen behoren tot de zogeheten “kleine herstellingen” die huurders op grond van artikel 7:206 lid 2 BW voor eigen rekening moeten laten verrichten. Roompot heeft [appellante] er ook bij e-mail van 28 december 2015 op gewezen dat, als zij de huur over januari niet tijdig (volledig) zou betalen, elektra en gas zouden worden afgesloten.
6.8.6.Het hof concludeert daarom dat [appellante] op het moment van het afsluiten van de nutsvoorziening (en op 28 december 2015, toen de dreigende afsluiting van gas en elektra in het vooruitzicht werd gesteld) wel degelijk een huurachterstand had en die huurachterstand in elk geval per 1 januari 2016 heeft laten ontstaan. Grief II moet dus worden verworpen.
Met betrekking tot grief III: post c ter zake verdwenen roerende zaken
6.9.1.Post c heeft betrekking op zaken die [appellante] aan de buitenzijde van de bungalow heeft aangebracht. Roompot stond de aanwezigheid van die zaken (versierselen aan de buitenkant van de bungalow, het opslaghok en verschillende buitenlampen) niet toe, omdat de zaken volgens Roompot niet passend waren bij een recreatiebungalow. Bij e-mail van 7 september 2015 heeft Roompot [appellante] verzocht deze zaken vóór 15 september 2015 te verwijderen. [appellante] heeft niet aan dat verzoek voldaan, waarna Roompot de zaken heeft verwijderd en opgeslagen. Bij e-mail van 17 september 2015 heeft Roompot aan [appellante] meegedeeld dat de in de e-mail van 7 september 2015 genoemde eigendommen van [appellante] zijn verwijderd en opgeslagen. In de e-mail is [appellante] verzocht om de zaken uiterlijk op maandag 21 september 2015 op te halen. Verder is in de e-mail meegedeeld dat vanaf 21 september 2015 opslagkosten in rekening zullen worden gebracht. Roompot heeft de zaken een jaar lang opgeslagen gehouden voor [appellante] , die de zaken niet heeft opgehaald. Daarna heeft Roompot de zaken weggegooid.
6.9.2.De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellante] op de hierboven geschetste wijze voldoende gelegenheid heeft geboden om de zaken terug te nemen en dat [appellante] in de gegeven omstandigheden geen vergoeding toekomt voor de verdwenen zaken.
6.9.3.Grief III is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op de grief stelt [appellante] dat zij toestemming had gekregen om de zaken aan te brengen. Roompot heeft die stelling uitdrukkelijk betwist. [appellante] heeft haar stelling op geen enkele wijze geconcretiseerd. Zij heeft niet gesteld welke medewerker of medewerkster van Roompot die toestemming zou hebben verleend en wanneer dat ongeveer zou zijn gedaan. Ook over de verdere omstandigheden waaronder dit verlenen van toestemming zou hebben plaatsgevonden, heeft [appellante] niets gesteld. Het hof concludeert dat
[appellante] haar stelling onvoldoende concreet heeft onderbouwd. In het verlengde daarvan is het bewijsaanbod dat [appellante] op dit punt heeft gedaan, onvoldoende geconcretiseerd en gespecificeerd. Het hof verwerpt daarom de stelling van [appellante] dat zij toestemming had voor het aanbrengen van de betreffende zaken.
6.9.4.[appellante] heeft in de toelichting op de grief voorts niet voldoende gemotiveerd betwist dat, zoals Roompot ten verwere aanvoert, zij voldoende gelegenheid heeft gehad om de zaken, na de herhaalde sommatie van Roompot, alsnog op te halen bij Roompot. [appellante] heeft wel gesteld dat zij bij brief van haar advocaat van 14 januari 2016 (productie 6 bij de inleidende dagvaarding) afgifte van de zaken heeft gevorderd, maar het hof kan dat in die brief niet lezen. Dat [appellante] nog op een ander moment aanspraak heeft gemaakt op afgifte van de zaken, heeft [appellante] verder niet op concrete wijze gesteld en is ook anderszins niet het hof gebleken.
6.9.5.Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat de eventuele schade ter zake het niet terug ontvangen van de zaken bij deze stand van zaken voor rekening van [appellante] moet blijven. Het hof verwerpt daarom grief III.
Met betrekking tot grief IV: post d ter zake beschadigde inboedelzaken
6.10.1.Aan post d heeft [appellante] in de inleidende dagvaarding ten grondslag gelegd dat Roompot op enig moment zonder toestemming van [appellante] de bungalow heeft betreden en toen schade heeft toegebracht aan een tweezitsbank, een vloerkleed, een staande kapstok en een uitschuifbare plumeau. [appellante] heeft in de dagvaarding voorts gesteld dat zij een nieuw slot heeft moeten laten aanbrengen, maar de kantonrechter heeft overwogen dat [appellante] dit onderdeel van haar vordering heeft ingetrokken. [appellante] heeft dat in de toelichting op grief IV niet bestreden. De kwestie van het slot is in hoger beroep dus niet langer aan de orde.
6.10.2.De kantonrechter heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat Roompot schade heeft toegebracht aan de genoemde tweezitsbank, vloerkleed, staande kapstok en uitschuifbare plumeau. Grief IV is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op deze grief heeft [appellante] haar stelling herhaald dat de genoemde zaken door Roompot zijn beschadigd. [appellante] heeft echter geen nadere onderbouwing gegeven voor die stelling, terwijl Roompot de stelling reeds in eerste aanleg gemotiveerd heeft betwist. [appellante] heeft op dit punt ook geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Het hof concludeert dat niet is komen vast te staan dat Roompot de zaken heeft beschadigd.
6.10.3.Voor zover [appellante] in de toelichting op de grief heeft willen stellen dat Roompot de genoemde zaken (tweezitsbank, vloerkleed, staande kapstok en uitschuifbare plumeau) uit de bungalow heeft verwijderd, geldt hetzelfde. Roompot heeft dat uitdrukkelijk betwist terwijl [appellante] haar stelling niet nader heeft onderbouwd en op dit punt geen voldoende concreet en gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan. Er is dus ook niet komen vast te staan dat Roompot de genoemde tweezitsbank, vloerkleed, staande kapstok en uitschuifbare plumeau heeft verwijderd.
6.10.4.Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief IV.
Met betrekking tot grief V: post f-1 ter zake verhuiskosten
6.11.1.[appellante] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van verhuiskosten door Roompot. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellante] wist dat zij de bungalow op enig moment zou moeten verlaten en dat zij daartoe verhuiskosten zou moeten maken, zodat niet valt in te zien waarom Roompot de verhuiskosten zou moeten dragen.
6.11.2.Grief V is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op de grief betoogt [appellante] dat door de handelwijze van Roompot een extra verhuizing noodzakelijk is geworden. Omdat Roompot de energie op 3 januari 2016 heeft afgesloten heeft [appellante] de bungalow reeds begin januari 2016 moeten ontruimen in plaats van 1 maart 2016. [appellante] stelt dat zij hierdoor begin januari 2016 naar een tijdelijke huisvesting moest, en daarna nogmaals heeft moeten verhuizen naar haar vaste bestemming.
6.11.3.Deze grief kan niet slagen omdat [appellante] niet (voldoende) heeft toegelicht dat zij begin 2016 tweemaal is verhuisd. Zij heeft niets gesteld over de locaties waar zij naartoe zou zijn verhuisd of over de verhuisdata. Roompot heeft betwist dat [appellante] begin 2016 tweemaal verhuiskosten heeft gemaakt. [appellante] heeft op dit punt geen voldoende concreet en voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Dat [appellante] daadwerkelijk twee keer heeft moeten verhuizen, is dus niet komen vast te staan. Het hof verwerpt daarom grief V.
Met betrekking tot grief VI: post f-2 ter zake immateriële schadevergoeding
6.12.1.Aan post f-2 heeft [appellante] in de inleidende dagvaarding ten grondslag gelegd dat Roompot de woning in strijd met het bestemmingsplan voor een te lange periode aan [appellante] heeft verhuurd, zonder dat aan [appellante] te melden. Volgens [appellante] heeft dit tot gevolg gehad dat zij de woning tussentijds moest ontruimen, waardoor haar woongenot wegviel. Volgens [appellante] is in verband daarmee toekenning van een vergoeding voor immateriële schade op zijn plaats.
6.12.2.De kantonrechter heeft dit betoog van [appellante] verworpen. [appellante] is daar met grief VI tegen opgekomen.
6.12.3.Het hof stelt voorop dat in de huurovereenkomst uitdrukkelijk is vermeld dat het een huurovereenkomst voor bepaalde tijd betreft en dat het voor [appellante] daarom niet mogelijk is om zich bij de gemeente op het parkadres te laten inschrijven. [appellante] wist bij het aangaan van de huur dus dat de huur slechts tijdelijk (in beginsel voor één jaar) zou zijn. [appellante] heeft dat in de toelichting op de grief ook niet bestreden. In zoverre is er geen grondslag aanwezig op grond waarvan Roompot aan [appellante] een vergoeding voor immateriële schade zou moeten betalen.
6.12.4.Dat [appellante] de bungalow ook na het verstrijken van de huurperiode van een jaar nog een tijd in gebruik heeft gehouden en dat zij daarvoor huur heeft betaald, zoals zij in de toelichting op grief VI heeft gesteld, brengt niet mee dat alsnog een grondslag is ontstaan voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Of Roompot de gemeente heeft gewezen op het feit dat [appellante] de bungalow in strijd met de huurovereenkomst en in strijd met het bestemmingsplan in gebruik had gehouden, kan daarbij in het midden blijven. Ook als dat het geval is, brengt dat niet mee dat Roompot aan [appellante] een vergoeding verschuldigd is voor de eventuele immateriële schade die zij heeft geleden doordat zij de bungalow heeft moeten ontruimen.
6.12.5.Voor zover [appellante] haar vordering ter zake immateriële schadevergoeding baseert op door haar gestelde pesterijen, intimidaties en dergelijke, geldt dat zij haar stellingen onvoldoende heeft geconcretiseerd, terwijl Roompot uitdrukkelijk heeft betwist dat zij zich aan pesterijen, intimidaties en dergelijke schuldig heeft gemaakt.
6.12.6.Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief VI.
6.13.1.Omdat geen van de grieven doel treft, zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
6.13.2.Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, zoals gevorderd inclusief nakosten, vermeerderd met rente en uitvoerbaar bij voorraad.