[belanghebbende] voert verweer. [belanghebbende] heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd omdat zij het verleden wilde laten rusten en niet zat te wachten op een procedure waaraan kosten zijn verbonden.
Op het moment dat de man en de moeder elkaar leerden kennen was [belanghebbende] reeds verwekt. De man wist dus dat [belanghebbende] niet zijn biologische dochter kon zijn, mede gezien het feit dat de moeder ten tijde van de verwekking van [belanghebbende] op een gesloten afdeling van het ziekenhuis was opgenomen. [belanghebbende] verwijst naar de door haar overgelegde brief van haar moeder van 9 december 2018 en een verklaring van haar tante. Desondanks is de man tot erkenning van [belanghebbende] overgegaan. Hij heeft beloofd dat hij [belanghebbende] zou opvoeden als zijnde zijn (biologische) dochter, zo blijkt uit de brief van de moeder. De door de man afgedwongen DNA test bevestigt niet dat hij niet op de hoogte was van het feit dat [belanghebbende] niet zijn biologische dochter was.
Dat de man zich op onjuiste wijze heeft laten voorlichten kan er niet toe leiden dat [belanghebbende] thans wederom wordt geconfronteerd met dit feit, waarvoor zij niet zelf heeft gekozen en niet heeft kunnen kiezen. [belanghebbende] heeft een beladen jeugd gehad. De moeder is in 2002 uit het ouderlijk gezag gezet.
[belanghebbende] wil haar huidige geslachtsnaam behouden. Zij draagt al haar hele leven deze achternaam en deze behoort dan ook tot haar identiteit. Ook op de door haar behaalde diploma’s en akten staat deze naam. Zij leidt imagoschade als zij ineens een andere achternaam moet gaan dragen. [belanghebbende] zal elke keer tekst en uitleg moeten geven aan haar sociaal en professioneel netwerk. Dat vindt zij onwenselijk.
De jurisprudentie waarop de man zich in het kader van art. 1:5 lid 1 BW beroept is lagere rechtspraak. Een beroep op vernietiging ex art. 3:53 BW kan niet slagen. Dat geldt eveneens voor een beroep op dwaling dan wel bedrog. Er kan geen sprake zijn van een wilsgebrek. Als daar al sprake van is, dan is de vordering tot vernietiging van de rechtshandeling ex art. 3:52 BW verjaard.
[belanghebbende] wil niet tot vernietiging van de erkenning komen. Art. 1:203 lid 1 BW (oud) is van toepassing. De man heeft nagelaten tijdig tot een vernietiging van de erkenning te komen. De man is dan ook niet-ontvankelijk. De termijn is van openbare orde. [belanghebbende] verwijst naar een uitspraak van dit hof van 11 mei 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:2027). Er is geen strijd met art. 8 EVRM. Het beroep op de redelijkheid en billijkheid kan de man niet baten. [belanghebbende] heeft er niet voor gekozen om door de man erkend te worden. Ondanks het feit dat de man bekend was met het feit dat hij niet de verwekker was van [belanghebbende] heeft hij haar weloverwogen en welbewust erkend. Daarbij wilde de man de rol van vader van [belanghebbende] op zich nemen. [belanghebbende] is bovendien gebaat bij de situatie waarin zij haar huidige geslachtsnaam kan behouden. Wijziging van de tenaamstelling van diploma’s is niet eenvoudig of kosteloos. Evenmin is de wijziging van haar achternaam van ondergeschikt belang.
De man laat na de door hem gestelde emotionele belangen te duiden. [belanghebbende] betwist deze dan ook. Bovendien wist de huidige vrouw van de man van het bestaan van [belanghebbende] af en de gevolgen die daaruit voortvloeien. De keuze die de man en zijn huidige vrouw hebben gemaakt om geen openheid van zaken te geven in de richting van zijn schoonfamilie is van ondergeschikt belang. Wat betreft het financieel belang: de man kan [belanghebbende] onterven. [belanghebbende] zal daarin berusten. Zij heeft niets nodig van de man.
[belanghebbende] verzoekt het hof de man te veroordelen in de proceskosten. Er is sprake van een nodeloze procedure. [belanghebbende] komt niet voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking.