Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4518712 CV EXPL 15-6036)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 22 november 2017,
- het herstelexploot van 22 januari 2018;
- de memorie van grieven van 10 april 2018 met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord van 29 januari 2019.
3.De feiten
ten aanzien van de bedrijfsschade geldt niet bij schade als gevolg van grove schuld of ernstige nalatigheid van verhuurder ten aanzien van de staat van het gehuurde of van het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt. Evenmin geldt het gestelde in 11.6[…]
ten aanzien van de bedrijfsschade indien de schade het gevolg is van een gebrek aan het gehuurde dat verhuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst kende of had behoren te kennen, tenzij het gaat om gebreken waarvan huurder op de hoogte was of had kunnen zijn door zijn onderzoek als omschreven in 4, welk gebrek alsdan tussen partijen niet als een gebrek kan worden beschouwd.[…]”
issues met de koel- /verwarmingsinstallaties, de lekkende voorgevel alsook issues met de (verzakkingen van de) riolering.”
Wij worden, zoals al genoegzaam bekend, al jaren geconfronteerd met structurele en acute gebreken aan het kantoorpand dat wij van u huren. Wij verwijzen in dit kader met name naar de gebreken ten aanzien van de klimaatinstallatie, de gevel, het parkeerdek, de waterleiding en de brandveiligheid.
Deze ontbinding laat onverlet dat wij voor wat betreft de komende periode aanspraak maken op herstel van de gebreken. Verder laat deze ontbinding onverlet dat wij nog steeds aanspraak maken op de vergoeding van de door ons gemaakte kosten. Wij verwijzen hiervoor naar de eerdere correspondentie.[…]”
Bestaande installatie is niet is niet meer her te gebruiken.
4.De vordering in hoger beroep
5.De beoordeling
huurder heeft geen recht op huurprijsvermindering,[…]
en geen recht op ontbinding van de huurovereenkomst in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van gebreken[…]”. Voor zover [appellante] betoogt dat het niet gaat om “
vermindering van het huurgenot”, maar om de weigering van [geïntimeerde] de gebreken te repareren, gaat dat argument niet op. De verplichting tot herstel van gebreken voor de verhuurder, vloeit immers voort uit de verplichting om het huurgenot te verschaffen. Dit wordt ook in de bepaling zelf tot uitdrukking gebracht met de woorden “v
ermindering van huurgenot ten gevolge van gebreken”. Het gaat hier dus om dezelfde verplichting en ook het uitblijven van herstel, valt – in beginsel – onder de exoneratie van artikel 11.6 ROZ. Dat, zoals [appellante] nog aanvoert, over de exoneratie niet is onderhandeld en dat de exoneratie ten behoeve van de verhuurders is opgenomen leidt, mede gelet op het feit dat deze bepaling –zoals [appellante] ook zelf naar voren brengt – in de branche gebruikelijk was, niet tot een ander oordeel.
Een exoneratiebeding dient buiten toepassing te blijven voorzover die toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, hetgeen in het algemeen het geval zal zijn als de schade is te wijten aan[…]
bewuste roekeloosheid van de schuldenaar[…].”(Hoge Raad, 17‑02‑2006 , ECLI:NL:HR:2006:AU5663 r.o.3.11). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en “[i]
n het bijzonder[…]
hoe laakbaar het verzuim dat tot aansprakelijkheid zou moeten leiden, is geweest[en]
wat de gevolgen van dit verzuim zijn[…].” (Hoge Raad, 18-06-2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6913 r.o. 3.6.).