ECLI:NL:GHSHE:2020:2456

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
200.266.840_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging gezamenlijk gezag en wijziging zorgregeling in het belang van minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzocht om alleen met het gezag over de minderjarigen belast te worden en om wijziging van de zorg- en contactregeling. De vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juli 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De minderjarigen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om hun mening kenbaar te maken.

Het hof heeft de ouders in de gelegenheid gesteld om een voorlopige regeling te treffen voor de omgang tussen de vader en de kinderen. Deze regeling houdt in dat er gedurende 10 weken omgang zal zijn op woensdag, waarbij de kinderen om de week afwisselend bij de vader zijn. Daarnaast blijft er een begeleide omgang op zaterdag. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek te doen naar de situatie van de kinderen en om advies uit te brengen over de zorg- en contactregeling.

De beslissing van het hof houdt in dat de zorg- en contactregeling wordt gewijzigd zoals beschreven in de voorlopige regeling. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 14 januari 2021, om de resultaten van het onderzoek van de raad af te wachten. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 juli 2020
Zaaknummer : 200.266.840/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/356783 FA RK 19-1588
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen
tegen
[de vader ],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.G. Dictus.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] en
[minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, vestiging [vestiging] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 juni 2019, gegeven onder het hierboven vermelde zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 september 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en -kort gezegd- de moeder alleen met het gezag te belasten en de zorg- en contactregeling te wijzigen in de regeling die door de raad wordt geadviseerd dan wel een regeling conform de huidige begeleide regeling dan wel een regeling die het hof in goede justitie vermeent te behoren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 november 2019, heeft de
vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren althans het hoger beroep ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Breewel-Witteveen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Dictus;
  • de raad, vertegenwoordigd door mw. [vertegenwoordiger van de raad] ;
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier van de zijde van de vader d.d. 24 juni 2020 met het verzoek om een raadsonderzoek te gelasten zonder mondelinge behandeling;
  • het V6-formulier van de zijde van de vader d.d. 6 juli 2020 met nadere producties;
  • het tijdens de mondelinge behandeling van de zijde van de moeder overgelegde stuk, te weten een brief van [ instantie 2] aan de ouders van 7 juli 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Nadat partijen aan hun hof hun standpunten nader hebben uiteengezet en toegelicht en op vragen van het hof hebben gereageerd, zijn partijen na een schorsing van de mondelinge behandeling overeengekomen dat zij ermee instemmen dat het hof de raad om een onderzoek en advies zal verzoeken met betrekking tot de omgang en het gezag. Zij hebben voor de duur van dat onderzoek een voorlopige contactregeling tussen de vader en de kinderen afgesproken.
3.2.
De ouders zijn in overleg tot de volgende voorlopige regeling gekomen:
* met ingang van woensdag 22 juli 2020 zal er 10 weken op woensdag omgang zijn tussen de vader en afwisselend de ene week [minderjarige 1] en de andere week [minderjarige 2] , waarbij de moeder het betreffende kind om 18.00 uur naar de vader brengt en om 19.30 uur weer bij de vader ophaalt. Het eerste kwartier en het laatste kwartier wordt de vader begeleid door een medewerker van [ instantie 2] . Het tussenliggende uur is er dus onbegeleide omgang;
* de begeleide omgang op zaterdag om de week van 12.00 tot 13.00 uur met beide kinderen blijft zoals deze nu is;
* de komende tijd zullen er ten minste twee uitstapjes van de kinderen met de vader
plaatsvinden, onder begeleiding;
* na ommekomst van genoemde 10 weken zal deze voorlopige regeling door partijen samen met hun advocaten worden geëvalueerd. De ouders hebben de intentie uitgesproken dat zij, als het goed gaat, uitbreiding van de regeling zullen trachten af te spreken. Indien het onverhoopt niet goed loopt, is de regeling zoals deze tot aan 16 juli 20202 heeft gelopen, de basisregeling.
3.3.
Het hof zal de raad verzoeken om een onderzoek te doen en te adviseren omtrent de volgende vragen:
* zijn er gronden om het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarige kinderen te beëindigen en zo ja, welke gezagsvoorziening wordt dan in het belang van de kinderen geadviseerd?;
* welke verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders komt het meest
tegemoet aan de belangen van de kinderen?;
* welke zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen is haalbaar en passend, gelet op de kindeigen problematiek van beide kinderen, teneinde de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen te bevorderen en veilig te stellen?;
* hoe dient de regeling tussen de vader en de kinderen qua aard, duur en frequentie te worden vormgegeven?;
* zijn er contra-indicaties voor contact, al dan niet begeleid, en zo ja, in hoeverre zijn deze op te heffen: op welke wijze, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
3.4.
Het hof wijst de raad erop dat de kinderen hun mening niet aan het hof kenbaar hebben gemaakt. De moeder heeft het hof verteld dat zij de uitnodiging van het hof niet met de kinderen heeft kunnen bespreken gelet op hun beperkingen. Het hof heeft dit punt ter zitting met ouders en de raad besproken. Afgesproken is dat de raad in het onderzoek met de kinderen zal spreken. De raad zal bij de kinderen op een bij hen passende wijze informeren of zij hun mening ook alsnog aan het hof kenbaar willen maken. Indien dat het geval is, zal het hof hen daartoe alsnog in de gelegenheid stellen.
3.5.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot 14 januari 2021, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld, binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.

4.De beslissing

Het hof:
wijzigt de zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zoals opgenomen in het ouderschapsplan d.d. 10 januari 2010 en het addendum d.d. 25 oktober 2017 en bepaalt dat de voorlopige regeling geldt zoals onder 3.2. omschreven;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, een onderzoek in te stellen en met de kinderen te spreken conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverwegingen 3.3. en 3.4. is overwogen;
verzoekt de raad, tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 14 januari 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel
en H.M.A.W. Erven en is op 30 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.