ECLI:NL:GHSHE:2022:2658

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
200.266.840_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank inzake het gezamenlijk gezag en de zorgregeling voor haar twee minderjarige kinderen. De moeder verzoekt om beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader, terwijl de vader zich verzet tegen deze beëindiging. De zaak is complex door de psychische problematiek van de vader en de ondertoezichtstelling van de kinderen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat er onvoldoende gronden zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof oordeelt dat de communicatie tussen de ouders moeizaam is, maar dat dit op zichzelf niet voldoende is om het gezamenlijk gezag te ontzeggen. De vader heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en de hulpverlening geaccepteerd, wat bijdraagt aan de mogelijkheid om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De zorgregeling voor de kinderen is gewijzigd, waarbij de vader één keer per twee weken gedurende twee uur begeleid contact heeft met de kinderen. Het hof benadrukt het belang van duidelijkheid voor de kinderen en de noodzaak van samenwerking tussen de ouders, met ondersteuning van de hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 juli 2022
Zaaknummer: 200.266.840/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/356783 FA RK 19-1588
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] (roepnaam: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (roepnaam: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Vanwege de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is in deze zaak betrokken:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 30 juli 2020

Bij die beschikking heeft het hof de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zoals opgenomen in het ouderschapsplan d.d. 10 januari 2013, als gehecht aan de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 februari 2013 en het daaropvolgende addendum d.d. 25 oktober 2017, gewijzigd en bepaald dat een voorlopige regeling geldt zoals onder rechtsoverweging 3.2. van die beschikking omschreven.
Het hof heeft bij die beschikking verder de raad verzocht om een onderzoek in te stellen en met de kinderen te spreken conform hetgeen het hof hierover onder de rechtsoverwegingen 3.3. en 3.4. van die beschikking heeft overwogen.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot 14 januari 2021 pro forma.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Breewel-Witteveen;
-de vader, bijgestaan door mr. Kranenburg;
-de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad met bijlagen d.d. 27 mei 2021;
- het V6-formulier met bijlagen, ingediend door de advocaat van de vader op 11 juni 2021;
- het V6-formulier met bijlagen, ingediend door de advocaat van de moeder op 1 juli 2021;
- het V8-formulier ingediend door de advocaat van de vader op 20 juli 2021;
- de door de GI ingediende plannen van aanpak in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , ingekomen ter griffie op 14 februari 2022;
- het V8-formulier met bijlage, ingediend door de advocaat van de vader op 28 februari 2022;
- het V5-formulier, ingediend door de advocaat van de moeder op 7 maart 2022;
- het V8-formulier met bijlagen, ingediend door de advocaat van de moeder op 23 maart 2022;
- het V8-formulier met bijlagen, ingediend door de advocaat van de vader op 4 mei 2022;
- het V8-formulier met bijlagen, ingediend door de advocaat van de moeder op 5 mei 2022.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad heeft in het rapport van 27 mei 2021 -samengevat- het navolgende geconcludeerd en geadviseerd.
Gezag:
7.1.1.
Het uitgangspunt is dat het gezag gezamenlijk door de ouders wordt uitgeoefend. De raad constateert een belemmering in de wijze waarop de ouders momenteel de onderlinge communicatie vormgeven en de zaken voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] regelen. De communicatie tussen de ouders verloopt via de hulpverlening. Het feit dat de vader wel toestemming geeft voor belangrijke zaken maakt dat de raad nu niet kan constateren dat de kinderen klem of verloren zijn geraakt tussen de ouders. Om zo goed mogelijk invulling te kunnen geven aan het gezamenlijk gezag is ondersteuning en begeleiding voor de ouders noodzakelijk. Omdat het thans nog niet duidelijk is wat het effect zal zijn van deze noodzakelijke hulpverlening, kan de raad nog geen definitief advies geven omtrent het gezag. De raad verzoekt om de beslissing omtrent het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan te houden voor de duur van twaalf maanden.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
7.1.2.
De raad verzoekt om ook de beslissing omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder aan te houden voor de duur van twaalf maanden. De contactmomenten tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten worden begeleid totdat de hulpverlening kan bevestigen dat deze contactmomenten voldoende veilig voor hen verlopen. Reden hiervoor is dat de vader zijn eigen problematiek niet (h)erkent en dat de hulpverlening bevestigt dat de vader sturing nodig heeft tijdens de contactmomenten. Omdat het nog niet duidelijk is wat het effect gaat zijn van de nog in te zetten noodzakelijke hulpverlening kan er nog geen definitief besluit worden genomen over de omvang van het contact tussen de vader en de kinderen. De regeling zoals die nu is afgesproken, inhoudende dat de kinderen om de beurt naar de vader gaan, kan blijven doorlopen mits de vader meewerkt aan de begeleide contactmomenten.
7.2.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zowel op voornoemd rapport van de raad als op de nagekomen stukken van de GI te reageren.
Partijen hebben hiervan gebruik gemaakt.
7.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn met ingang van 18 juni 2021 tot 18 juni 2022 onder toezicht van de GI gesteld.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is niet verlengd.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] is laatstelijk verlengd tot 18 december 2022.
Gezag
7.4.
Het standpunt van de moeder omtrent het gezag over de kinderen luidt -samengevat- als volgt.
De rechtbank heeft ten onrechte moeders verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag afgewezen. De rechtbank heeft daarbij alleen de ontbrekende communicatie tussen partijen in de beoordeling betrokken en heeft onvoldoende rekening gehouden met de navolgende aanvullende omstandigheden. Op grond van de psychische gesteldheid van de vader, alsmede zijn gedrag (ook in het bijzijn van de kinderen) kan de vader geen verantwoordelijkheid nemen en dragen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vader is -vanwege gezondheidsproblemen- bijna een half jaar voor de moeder niet bereikbaar geweest. Verder is tijdens de ondertoezichtstelling van de kinderen de communicatie tussen partijen niet verbeterd; deze verloopt nog steeds met tussenkomst van hulpverlening en/of advocaten. Partijen kunnen bij de te nemen beslissingen niet tot elkaar komen. Tijdens zijn laatste psychose heeft de vader de moeder en grootmoeder moederszijde -in het bijzijn van [minderjarige 1] - bedreigd. Ook speelt een rol dat het onderlinge vertrouwen tussen partijen zeer broos, zo niet afwezig is en dat partijen elkaars capaciteiten onvoldoende erkennen. Verder lijkt de vader nog steeds geen inzicht te hebben in zijn eigen problematiek en de beperkingen die dat oplevert; hij overschat zichtzelf.
Verder heeft het gezamenlijk gezag voor de moeder inmiddels tot problemen geleid. Zo moesten er door de naderende meerderjarigheid van [minderjarige 1] beslissingen over zijn toekomst worden genomen. Deze beslissingen heeft de moeder alleen door de tussenkomst van de hulpverlening en/of advocaten kunnen nemen. De moeder heeft alleen op die manier uiteindelijk de plaatsing van [minderjarige 1] in het [instantie 1] kunnen realiseren. Ook heeft de vader niet meteen ingestemd met een bewind over de goederen van [minderjarige 1] en een mentorschap voor [minderjarige 1] . Voor de toekomst is het echter niet gewenst dat derden altijd betrokken moeten blijven omdat partijen anders geen beslissingen over de kinderen kunnen nemen.
De moeder verzoekt het hof om een eindbeslissing omtrent het gezag te nemen omdat de kinderen behoefte hebben aan duidelijkheid.
7.5.
Het standpunt van de vader omtrent het gezag over de kinderen luidt -samengevat- als volgt.
Gezamenlijk gezag is het uitgangspunt van de wetgever. Het enkele feit dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt is onvoldoende om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De GI heeft nog geen actief beleid gevoerd om de communicatie tussen partijen te verbeteren. De door de moeder gestelde aanvullende omstandigheden worden door de vader betwist, met uitzondering van zijn psychose. De vader krijgt nu één keer per drie maanden zijn medicatie via een injectie toegediend en hij heeft zijn leven weer opgepakt. De moeder noemt geen enkel concreet waaruit blijkt dat zij geen beslissingen over de kinderen heeft kunnen nemen omdat de vader deze beslissingen heeft geblokkeerd. De vader erkent dat hij niet meteen toestemming heeft gegeven voor het bewind en de plaatsing van [minderjarige 1] in het [instantie 1] . Hij wilde hierover eerst zelf informatie verzamelen om een goede afweging te kunnen maken. De vader wilde op die manier invulling aan zijn gezag geven. In beide trajecten heeft de moeder de vader niet betrokken en wilde zij enkel zijn toestemming.
De vader accepteert de hulpverlening en volgt de adviezen van de hulpverlening op. De ouders zijn samen met de hulpverlening in staat om afspraken over de kinderen te maken. Gelet op de complexe problematiek bij de ouders en bij de kinderen zal deze hulpverlening niet op korte termijn worden beëindigd.
7.6.
De GI heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling omtrent het gezag over de kinderen het volgende verklaard.
Het is lastig om een standpunt over het gezag in te nemen omdat voor beide standpunten van partijen wat te zeggen valt. In het afgelopen jaar zijn -ondanks de ondertoezichtstelling- geen stappen in de communicatie tussen partijen gemaakt; tussen partijen is nog steeds geen communicatie mogelijk. Indien er in de toekomst beslissingen over de kinderen moeten worden genomen dan is het de vraag hoe dit zal gaan verlopen. Het is mogelijk dat de GI en/of de advocaten tussen partijen dan zullen moeten gaan bemiddelen.
7.7.
De raad heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling omtrent het gezag over de kinderen het volgende verklaard.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn twee kwetsbare kinderen met speciale behoeftes. De vader is ook kwetsbaar en wil een rol van betekenis in het leven van de kinderen spelen. De vader krijgt (gedwongen) medicatie en heeft begeleiding. Wanneer men echter praktisch kijkt dan groeien zaken hem al snel boven het hoofd. Partijen zijn daardoor geen gelijkwaardige gesprekspartners. De vader heeft onvoldoende draagkracht om in te zoomen op wat de kinderen nodig hebben. Daardoor is tussen partijen het patroon ontstaan waarbij de moeder de regie neemt bij het nemen van beslissingen over de kinderen; de moeder is hiertoe ook goed in staat. Ook zijn partijen zijn niet in staat om goed met elkaar te communiceren. De raad adviseert daarom het gezamenlijk gezag van partijen te beëindigen.
7.8.
Het hof overweegt het volgende.
Omvang van het geschil
7.8.1.
Het hof stelt voorop dat [minderjarige 1] op de datum van de uitspraak inmiddels meerderjarig is. Dit brengt met zich dat het hof alleen nog dient te beslissen omtrent het gezag over [minderjarige 2] . Het hof zal het verzoek van de moeder ten aanzien van het gezag over [minderjarige 1] afwijzen wegens een gebrek aan belang.
Verzoek tot aanhouding van de zaak
7.8.2.
Het hof ziet geen aanleiding om de beslissing omtrent het gezag over [minderjarige 2] aan te houden. Het hof acht zich op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om hierover een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Daarbij komt dat het hof het ook in het belang van [minderjarige 2] acht dat er duidelijkheid komt over het gezag omdat partijen al sinds 2019 aan het procederen zijn.
Inhoudelijke beoordeling
7.8.3.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.8.4.
Het hof moet eerst beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Vast staat dat de vader twee keer opgenomen is geweest in verband met een psychose, te weten in december 2018/januari 2019 en in januari/februari 2021. Verder staat [minderjarige 2] sinds 18 juni 2021 onder toezicht van de GI. Genoemde feiten en omstandigheden maken dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de moeder in hoger beroep toekomt.
7.8.5.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
7.8.6.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:253n BW om het gezamenlijk gezag van partijen te beëindigen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat partijen de rechtbank reeds op 11 februari 2013 de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken en dat het gezamenlijk gezag aanvankelijk niet tot problemen heeft geleid. Wat de moeder betreft zijn de problemen omtrent de gezamenlijke gezagsoefening voor het eerst ontstaan na de eerste psychose van de vader in december 2018/januari 2019. Het hof stelt echter vast dat de psychiatrische problematiek van de vader op dit moment onder controle lijkt te zijn, omdat hij al gedurende enige tijd (gedwongen) medicatie via een injecties krijgt toegediend en hij hulpverlening accepteert. Ook heeft de vader -naar eigen zeggen- zijn leven weer opgepakt.
7.8.7.
Het hof is verder van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de vader gezagsbeslissingen heeft geblokkeerd. Dat de vader niet meteen zijn toestemming heeft verleend voor de plaatsing van [minderjarige 1] in het [instantie 1] en voor de instelling van een bewind over de goederen van [minderjarige 1] , is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de vader gezagsbeslissingen van de moeder als verzorgende ouder heeft geblokkeerd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat hier geen zuiver weigerachtige houding van de vader aan ten grondslag heeft gelegen. De vader heeft verklaard dat hij niet onmiddellijk toestemming voor deze zaken heeft gegeven omdat hij hierover eerst zelf informatie wilde verzamelen om een goede afweging te kunnen maken. De vader wilde op die manier invulling geven aan zijn gezag. Het hof constateert ook dat de moeder genoemde zaken zelf heeft willen regelen zonder de vader in het daaraan voorafgaande besluitvormingsproces te betrekken. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de moeder in het verzoek tot onderbewindstelling en/of instelling van een mentorschap heeft aangegeven dat het niet gewenst is om de vader in kennis te stellen van het verzoek. Gezamenlijk gezag brengt echter met zich dat de moeder ook de vader in het besluitvormingsproces had moeten betrekken en de vader hierover had moeten raadplegen. Daarom kan naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat de vader door het niet meteen verlenen van zijn toestemming voor de hiervoor genoemde gezagsbeslissingen geen goede invulling heeft gegeven aan zijn gezag. Beëindiging van het gezag is dan ook niet anderszins in het belang van het kind noodzakelijk.
Verder stelt het hof vast dat weliswaar sprake is van strijd tussen partijen, maar niet is gebleken dat partijen niet in staat zijn om [minderjarige 2] buiten deze strijd te houden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de raad in het rapport van 27 mei 2021 uitdrukkelijk heeft opgenomen dat op dat moment niet kon worden geconstateerd dat de kinderen klem of verloren zijn geraakt tussen partijen. De raad is ook tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep niet op dit standpunt teruggekomen. Tot slot acht het hof het een belangrijk signaal richting [minderjarige 2] dat beide ouders het gezag over haar blijven uitoefenen omdat de vader daarmee een gelijkwaardige positie als ouder behoudt.
7.8.8.
Tot slot overweegt het hof dat alhoewel het hof begrip heeft voor het feit dat de moeder -vanwege de gang van zaken in het verleden- het moeilijk vindt om ook in de toekomst samen met de vader het gezag over [minderjarige 2] uit te oefenen, dit vooralsnog niet aan de instandhouding van het gezamenlijk gezag in de weg staat. Van partijen kan worden verwacht dat -daar waar zij in de toekomst problemen verwachten met de over [minderjarige 2] te nemen gezagsbeslissingen- zij desnoods met behulp van de GI, de betrokken hulpverlening en/of advocaten daarin een weg weten te vinden, wat hen tot op heden nog altijd gelukt is.
7.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft het gezag, bekrachtigen.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
7.10.
Het standpunt van de moeder hieromtrent luidt -samengevat- als volgt.
De rechtbank heeft ten onrechte haar verzoek tot wijziging van de eerder in het ouderschapsplan overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgewezen. De rechtbank had deze regeling moeten wijzigen en in overeenstemming moeten brengen met de huidige regeling, met dien verstande dat de hulpverlening de ruimte krijgt een nadere invulling aan de begeleide contacten te geven. Dit zorgt voor rust en duidelijkheid bij zowel de kinderen als bij partijen. Vanwege de kindeigen problematiek alsmede de psychische gesteldheid van de vader is de huidige regeling het maximaal haalbare. Hierbij heeft de vader één keer per twee weken volledig begeleid contact met één kind gedurende twee uur. Ook de kinderen hebben verklaard het contact met de vader fijn te vinden mits dit contact begeleid plaatsvindt. De vader overschat zijn mogelijkheden ten aanzien van het contact met de kinderen. Dit blijkt ook uit het feit dat sinds de tussenbeschikking van het hof van 30 juli 2020 er weinig mogelijk is gebleken ten aanzien van de uitbreiding van de contacten tussen de vader en de kinderen en hij desondanks een veel uitgebreidere regeling wenst. Indien de instantie die het contact tussen de vader en de kinderen begeleidt vindt dat het contact verder kan worden uitgebreid dan staat de moeder daar wel voor open.
De moeder verzoekt het hof ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder een eindbeslissing te nemen omdat de kinderen behoefte hebben aan duidelijkheid hierover.
7.11.
Het standpunt van de vader hieromtrent luidt -samengevat- als volgt.
Er is ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder nog geen zicht op een eindsituatie. De vader verzoekt daarom de beslissing hierover aan te houden. De huidige regeling is heel beperkt. Het is niet uit onderzoek gebleken dat deze regeling voor de vader het maximaal haalbare is. De contacten worden weliswaar volledig begeleid, maar feitelijk doet de begeleiding niets tijdens de contactmomenten. Binnen de ondertoezichtstelling dient er door de GI te worden bekeken wat er qua uitbereiding van de contacten nog mogelijk is. De vader wenst dat uiteindelijk een reguliere regeling wordt vastgesteld waarbij de kinderen één keer per veertien dagen een weekend bij hem verblijven.
7.12.
De GI heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling hieromtrent het volgende verklaard.
De ouders hebben allebei een eigen beleving van wat goed is voor de kinderen. De kinderen moeten echter centraal staan. Beide kinderen hebben een rugzak en zij hebben daarom ook hulp en begeleiding nodig. De betrokken jeugdbeschermer heeft met [minderjarige 2] over het contact met de vader gesproken. [minderjarige 2] vindt de huidige regeling goed zoals die is. Zij vindt het contact met de vader spannend omdat zij weet dat de vader ziek is geweest. Gelet op de leeftijd van [minderjarige 2] dient haar mening bij de beslissing van het hof te worden meegenomen. De GI heeft intern met het kernteam de beslissing genomen dat de huidige regeling passend is. Ook [instantie 2] (de instantie die nu de contacten begeleidt) heeft aangegeven dat de huidige regeling -gelet op de kwetsbaarheid van de kinderen en de vader- het maximaal haalbare is. De kinderen laten ook na het contact met de vader bepaald gedrag zien.
7.13.
De raad heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling hieromtrent het volgende verklaard.
Uit overleg is gebleken dat de huidige regeling tussen de vader en de kinderen het maximaal haalbare is. Het is voor iedereen belangrijk dat er duidelijkheid komt over de regeling. De raad verwacht niet dat er nog grote stappen kunnen worden gezet in de uitbreiding van het contact tussen de vader en de kinderen.
7.14.
Het hof overweegt het volgende.
Omvang van het geschil
7.14.1.
Omdat [minderjarige 1] op de datum van de uitspraak inmiddels meerderjarig is, dient het hof alleen een beslissing te nemen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 2] . Dit brengt met zich dat het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder ten aanzien van [minderjarige 1] zal afwijzen wegens een gebrek aan belang.
Verzoek tot aanhouding van de zaak
7.14.2.
Het hof ziet evenmin aanleiding om de beslissing over de wijziging van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 2] aan te houden, om redenen zoals het hof reeds onder rechtsoverweging 7.8.2. van deze beschikking heeft overwogen.
Inhoudelijke beoordeling
7.14.3.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.14.4.
Omdat door de moeder geen grief is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat er -kort gezegd- sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zal ook het hof hiervan uitgaan.
7.14.5.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandelingen in hoger beroep blijkt dat er in deze zaak meerdere complexe factoren aanwezig zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij de beantwoording van de vraag of de door partijen eerder overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder -zoals opgenomen in het ouderschapsplan d.d. 10 januari 2013, als gehecht aan de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 februari 2013 en het daaropvolgende addendum d.d. 25 oktober 2017- voor wat betreft [minderjarige 2] dient te worden gewijzigd.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat bij [minderjarige 2] is sprake van ernstige kindeigen problematiek. [minderjarige 2] is belast met een verstandelijke beperking en heeft daardoor een ontwikkelingsachterstand. In 2016 heeft Kempenhage vastgesteld dat [minderjarige 2] sociaal-emotioneel op de leeftijd van een 5- tot 6-jarige functioneert. Ook de vader heeft een verstandelijke beperking en kampt daarnaast met psychiatrische problematiek. De vader is in 2018 door de GGZ gediagnosticeerd met een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, waarvoor hij twee keer opgenomen is geweest binnen de GGZ. Verder staat [minderjarige 2] onder toezicht van de GI omdat zij in haar identiteits- en loyaliteitsontwikkeling wordt bedreigd.
7.14.6.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat partijen tijdens de eerste mondelinge behandeling bij het hof op 16 juli 2020 een
voorlopigeregeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn overeengekomen, zoals in rechtsoverweging 3.2. van die beschikking is omschreven. Uit de stukken en het besprokene tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep is echter gebleken dat die regeling inmiddels is gewijzigd omdat deze in de praktijk voor de vader en [minderjarige 2] niet haalbaar is gebleken. Op dit moment heeft de vader gedurende één keer per twee weken volledig begeleid contact met één kind gedurende twee uur. Evenals de moeder zijn de raad en de GI van mening dat de huidige regeling op dit moment passend en in het belang van [minderjarige 2] is. Ook het hof acht het in het belang van [minderjarige 2] dat de door partijen eerder overeengekomen regeling met betrekking tot [minderjarige 2] dienovereenkomstig wordt gewijzigd. Dit betekent concreet dat [minderjarige 2] één keer per twee weken gedurende twee uur een volledig begeleid contactmoment met de vader heeft. Het hof merkt op dat deze regeling heeft te gelden als een basisregeling, waarbij het hof er op vertrouwt dat partijen ook daadwerkelijk uitvoering zullen geven aan deze regeling. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden ziet het hof op dit moment geen mogelijkheden om voor de toekomst een ruimere regeling tussen de vader en [minderjarige 2] vast te stellen. Het hof gaat er wel vanuit dat partijen onder begeleiding van [instantie 2] of de opvolgende begeleidende instantie en/of onder de regie van de GI zich er voor zullen inzetten om binnen de grenzen van het mogelijke in de toekomst te komen tot een uitbereiding van de hiervoor genoemde basisregeling. Daarbij moet door alle betrokkenen, gelet op de kindeigen problematiek van [minderjarige 2] , rekening worden gehouden met de draagkracht van [minderjarige 2] . Het belang van [minderjarige 2] dient leidend te zijn.
7.15.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de moeder tot wijziging van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 2] heeft afgewezen, vernietigen en beslissen zoals hierna onder 8 vermeld.
Proceskosten
7.16.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep -gelet op de aard van de procedure- compenseren.

8.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken in hoger beroep van de moeder met betrekking tot [minderjarige 1] af;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 26 juni 2019, voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de moeder tot wijziging van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , heeft afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 2] , zoals opgenomen in het ouderschapsplan d.d. 10 januari 2013, gehecht aan de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 februari 2013 en het daaropvolgende addendum d.d. 25 oktober 2017;
stelt omtrent de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 2] een regeling vast waarbij [minderjarige 2] gedurende één keer per twee weken gedurende twee uur (volledig onder begeleiding van een hulpverlenende instantie) bij de vader verblijft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.