4.1.Het hof zal voor de leesbaarheid van deze beschikking uitgaan van dezelfde samenvatting van de feiten zoals is overwogen in rov. 2.1 van de beschikking van de Hoge Raad van 19 juli 2019, aangevuld met enkele tussen partijen vaststaande feiten omtrent het (verdere) procesverloop. Het gaat aldus samengevat om het volgende.
( i) [appellant] , geboren in 1967, is in 2005 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) Achmea. Hij was laatstelijk werkzaam als deskaccountmanager met een werkweek van 32 uren.
(ii) In 2010 heeft [appellant] te maken gehad met een geknapt hersenaneurysma. Als gevolg daarvan is hij van 3 augustus 2010 tot 26 juni 2011 arbeidsongeschikt geweest. Met ingang van 27 juni 2011 is hij volledig arbeidsgeschikt geacht. Nadien heeft [appellant] echter te kennen gegeven sneller vermoeid te zijn dan voorheen en last te hebben van concentratieproblemen. In verband daarmee heeft Achmea hem enkele faciliteiten verleend.
(iii) In januari 2013 is [appellant] begonnen aan een mbo-opleiding (ICT niveau 4) op kosten van Achmea. Hij heeft deze opleiding in juli 2015 afgerond.
(iv) Het functioneren van [appellant] over 2014 en 2015 is door Achmea in diverse beoordelingen als onvoldoende gewaardeerd. Na een voortgangsgesprek op 27 mei 2016 is [appellant] meegedeeld dat de uitkomst van een ingezet verbetertraject zou zijn dat hij niet erin was geslaagd zijn functioneren op het vereiste niveau te brengen, hetgeen betekende dat hij niet langer als deskaccountmanager werkzaam zou zijn en dat er gezocht zou worden naar een andere passende functie. Als dat niet zou lukken, zou de arbeidsovereenkomst worden beëindigd.
( v) Op 3 juni 2016 heeft Achmea aangeboden een vaststellingsovereenkomst met [appellant] te sluiten strekkende tot beëindiging van het dienstverband. Enkele weken daarna heeft [appellant] zich ziek gemeld.
(vi) Nadat de bedrijfsarts had vastgesteld dat bij [appellant] geen beperkingen van medische aard aanwezig waren en [appellant] na herhaald verzoek niet had gereageerd op de hem aangeboden vaststellingsovereenkomst, is Achmea op 22 augustus 2016 begonnen met een herplaatsingstraject voor de duur van drie maanden.
(vii) In januari 2017 heeft Achmea de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van ongeschiktheid voor de bedongen werkzaamheden. Bij voorwaardelijk tegenverzoek heeft [appellant] onder meer wedertewerkstelling verzocht. Bij beschikking van 22 maart 2017 heeft de kantonrechter beide verzoeken afgewezen. De kantonrechter was van oordeel dat [appellant] ongeschikt was voor zijn functie, dat dit niet het gevolg was van ziekte of gebreken of van onvoldoende zorg van Achmea voor scholing van [appellant] en dat Achmea [appellant] in voldoende mate in de gelegenheid had gesteld zijn functioneren te verbeteren. Onvoldoende was echter gebleken dat [appellant] niet herplaatst kon worden binnen een redelijke termijn. Volgens de kantonrechter had Achmea actiever moeten zoeken, eventuele belemmeringen moeten wegnemen en moeten onderbouwen waarom zij [appellant] niet dezelfde voorrangspositie gaf als werknemers die door reorganisatie boventallig waren.
(viii) Tussen Achmea en [appellant] is afgesproken dat [appellant] geheel zou worden vrijgesteld van werk om zich volledig te kunnen richten op herplaatsing. In het verslag van dit gesprek staan diverse in dit verband door [appellant] te ondernemen acties.
(ix) In een reeks voortgangsgesprekken en onderlinge contacten in april en mei 2017 is onder meer door [appellant] melding gemaakt van lichamelijke ongemakken, zijn een aantal vergeefse sollicitaties op vacatures ter sprake geweest en is van de zijde van Achmea gezegd dat [appellant] te weinig actie ondernam.
( x) Op 12 juni 2017 heeft [appellant] een bezoek gebracht aan de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft in een verslag van dit bezoek vermeld dat [appellant] heeft gevraagd of hij, gelet op de klachten die hij ervaart, al dan niet in staat moet worden geacht herplaatsingsactiviteiten te verrichten. De bedrijfsarts heeft als bevinding vermeld dat het mogelijk is dat [appellant] enigszins beperkt is in het verrichten van herplaatsingsactiviteiten, maar dat hij zelfs met deze beperkingen in staat moet worden geacht tot het verrichten van deze activiteiten van enige omvang.
(xi) In juni, juli en augustus 2017 hebben opnieuw voortgangsgesprekken plaatsgevonden. Ook heeft Achmea [appellant] in kennis gesteld van diverse openstaande vacatures.
(xii) Op verzoek van de advocaat van [appellant] heeft een neurochirurg informatie verschaft over [appellant] (zijn patiënt). In een brief van 22 juni 2017 heeft de neurochirurg vermeld dat [appellant] de bekende restverschijnselen heeft die vaak worden gezien bij een bloeding zoals [appellant] die heeft gehad: vooral verhoogde vermoeibaarheid, concentratiestoornissen en verminderde mentale spankracht. De neurochirurg heeft geschreven in algemene zin te denken dat [appellant] verminderd belastbaar is. De neurochirurg heeft [appellant] doorverwezen voor een neuropsychologisch onderzoek om de huidige stand van zaken op te maken. [appellant] heeft van deze doorverwijzing melding gemaakt in zijn (ingetrokken) beroepschrift tegen de hiervoor onder (vii) genoemde beschikking van de kantonrechter.
(xiii) Inmiddels, op 17 juli 2017, is Achmea de onderhavige procedure begonnen. Zij heeft daarin opnieuw verzocht de arbeidsovereenkomst met [appellant] te ontbinden op grond van art. 7:669 lid 3 onder d BW in verbinding met art. 7:671b BW en de transitievergoeding vast te stellen.
(xiv) De kantonrechter heeft bij beschikking van 11 oktober 2017 op het verzoek van Achmea de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 december 2017 en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Op het (tegen)verzoek van [appellant] is Achmea veroordeeld tot betaling van € 12.866,79 als transitievergoeding, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, vastgesteld op nihil.
(xv) Het neuropsychologisch onderzoek heeft geresulteerd in een rapport van oktober 2017. De samenvatting hiervan luidt dat er geen duidelijke achteruitgang is ten opzichte van 2011, maar thans wel sprake is van een evidente vertraging in informatieverwerking in complexe taken, hetgeen zich kan manifesteren als verminderde belastbaarheid. Dat past goed bij de doorgemaakte subarachnoïdale bloeding uit 2010. Opgemerkt is ook dat de wijze waarop [appellant] omgaat met de ervaren vermoeidheid overwegend inefficiënt is. Het rapport is namens [appellant] bij brief van 25 oktober 2017 naar de advocaat van Achmea gestuurd met de opmerking dat de inhoud mag worden gedeeld met de bedrijfsarts. In die brief is namens [appellant] een beroep gedaan op het opzegverbod tijdens ziekte. Bij brief van 30 oktober 2017 heeft Achmea de uitdiensttreding bevestigd.
(xvi) [appellant] heeft op 22 november 2017 aan Achmea bericht dat hij meent ziek uit dienst te treden, waarbij hij verwijst naar zijn (hiervoor onder (xii) vermelde) beroepschrift en de (hiervoor onder (xv) vermelde) brief van 25 oktober 2017. Achmea heeft geantwoord dat dit onjuist is, nu [appellant] zich niet bij zijn leidinggevende ziek heeft gemeld en de bedrijfsarts niet heeft geoordeeld dat hij ziek is.
(xvii) Vanaf 1 december 2017 ontvangt [appellant] een Ziektewetuitkering, waarvoor Achmea als eigen risicodrager aansprakelijk is. Er is in januari 2018 een inzetbaarheidsprofiel opgesteld waaruit beperkingen blijken. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 10 april 2018 geconcludeerd dat [appellant] op dat moment ongeschikt is voor de functie deskaccountmanager en dat deze functie niet kan worden aangepast.
(xviii) Van de hiervoor onder (xiv) genoemde beschikking van de kantonrechter is [appellant] in hoger beroep gekomen bij het hof Arnhem-Leeuwarden. [appellant] heeft het hof - kort samengevat - verzocht die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende Achmea te veroordelen tot primair herstel van zijn arbeidsovereenkomst op straffe van een dwangsom, met veroordeling van Achmea tot doorbetaling van zijn loon c.a. en (pensioen-) voorzieningen voor de tussenliggende periode, subsidiair het toekennen van een billijke vergoeding van € 120.000,-- bruto, in plaats van herstel zoals bedoeld in art. 7:683 lid 3 BW.
Bij beschikking van 25 juni 2018 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden het hoger beroep van [appellant] verworpen, hem veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep en het meer of anders door hem verzochte afgewezen.
(xix) Tegen voornoemde beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden heeft [appellant] beroep in cassatie ingesteld. Bij beschikking van 19 juli 2019 heeft de Hoge Raad de beschikking van het hof vernietigd en het geding naar dit hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing, met veroordeling van Achmea in de kosten van het geding in cassatie.
(xx) Met ingang van 1 december 2019 is [appellant] volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en ontvangt hij een IVA-uitkering.