ECLI:NL:GHSHE:2020:2417

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
200.270.535_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv inzake inzage in bescheiden tussen woningbouwcorporatie en projectontwikkelaar

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juli 2020, betreft het een incident ex artikel 843a Rv in een hoger beroep tussen Nedereind B.V. en Stichting Woonpunt. Nedereind, de appellante, vorderde inzage in bepaalde bescheiden die volgens haar van belang waren voor de hoofdprocedure. De vordering was gericht op documenten die betrekking hadden op afspraken over een woningbouwproject. Woonpunt, de geïntimeerde, betwistte de vordering en stelde dat Nedereind geen rechtmatig belang had bij de gevraagde documenten.

Het hof overwoog dat Nedereind onvoldoende had onderbouwd dat de gevraagde documenten bestonden en dat deze relevant waren voor de rechtsverhouding tussen partijen. Het hof verwees naar de eisen die artikel 843a Rv stelt aan de vordering tot inzage en concludeerde dat de vordering niet toewijsbaar was. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen waren voor afspraken tussen partijen over de verdeling van opbrengsten.

Het hof besloot de beslissing over de proceskosten aan te houden en de vordering in het incident gelijktijdig te behandelen met de hoofdzaak. De zaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord in de hoofdzaak, waarbij iedere verdere beslissing werd aangehouden. Het arrest werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.270.535/01
arrest van 28 juli 2020
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
Nedereind B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.R.P.M. Scheepers te Roermond,
tegen
Stichting Woonpunt,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. S.D. Worotikan te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 december 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 oktober 2019, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen appellante – Nedereind – als gedaagde en geïntimeerde – Woonpunt – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/246863 / HA ZA 18-111)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 2 december 2019;
  • de door ieder van partijen op 28 januari 2020 genomen akte;
  • de memorie van grieven met wijziging/vermeerdering van eis, tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv met producties van 10 maart 2020;
  • de antwoordconclusie in het incident van 24 maart 2020 met productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In het incident vordert Nedereind de overlegging door Woonpunt van afschriften/kopieën van een drietal geschriften, al dan niet met bijlage, die voor Nedereind van belang zijn in de hoofdprocedure. Nedereind wenst daarmee te onderbouwen welke afspraken zij met Woonpunt heeft gemaakt aangaande het woningbouwproject genaamd ‘ [project] ’ in de kern van [plaats] gemeente [gemeente] .
3.2.
Woonpunt stelt zich in de antwoordconclusie in incident op het standpunt dat de vordering niet voldoet aan de eis dat het moet gaan om ‘bepaalde bescheiden’, dat het rechtmatige belang ontbreekt en dat Nedereind geen partij is bij de rechtsbetrekking waar het memo van 10 december 2008 (“memo uitbreidingsplan [plaats] ”) op ziet. Woonpunt heeft als bijlage 1 dit ‘memo inzake gezamenlijke ontwikkeling uitbreidingsplan te [plaats] ’ overgelegd waarbij Thewessen Beheer BV als ‘verkoper van het bouwplan’ wordt genoemd.
3.3.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 843a lid 1 Rv degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een "fishing expedition" te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.4
Voorts heeft de Hoge Raad overwogen (HR 10-07-2020, ECLI:NL:HR:2020:1251):

3.1.4 Ook buiten het terrein van inbreuk op intellectuele eigendomsrechten en het onrechtmatig verkrijgen en gebruiken van bedrijfsgeheimen heeft als maatstaf voor de beoordeling van een vordering op de voet van art. 843a Rv te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Die maatstaf stelt de rechter in staat een evenwicht te vinden tussen het belang van eiser of verzoeker om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken, en het belang van verweerder om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. Die maatstaf biedt de rechter voorts voldoende ruimte om rekening te houden met de aard van het onderliggende geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, zal derhalve gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen’.
3.5.
Het hof overweegt dat ten aanzien van het eerste gevraagde document Nedereind onvoldoende heeft onderbouwd dat het gewenste memo, voor zover niet gedoeld wordt op het memo dat Woonpunt bij antwoordconclusie in het incident heeft overgelegd, bestaat én dat het de rechtsverhouding tussen partijen betreft. Dit deel van de vordering wijst het hof af.
3.6.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in r.o. 4.22 en 4.25 en volgende overwogen dat op geen enkele wijze een concreet handvat is aangereikt waaruit volgt dat afspraken tussen partijen zijn gemaakt over verdeling van de opbrengst en dat niet gebleken is van een mondelinge voorovereenkomst. In haar onderbouwing van het verzoek in dit incident komt Nedereind bij de onderbouwing niet verder dan verwijzing naar de in eerste aanleg overgelegde stukken. Woonpunt betwist de aangevoerde stellingen en, met name, dat de gevraagde stukken niet zien op de rechtsverhouding tussen de procespartijen. Zij verwijst ter onderbouwing naar het overgelegde memo.
Bij deze stand van zaken wijst het hof het overige deel van de vordering dat ziet op het overleggen van twee interne stukken van Woonpunt, af. Nedereind heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat partijen de gestelde afspraken met elkaar hebben gemaakt en dat de door haar verlangde documenten zien op deze afspraken tussen partijen.
Gelet op deze stand van zaken ten tijde van dit arrest zal het hof de vordering in het incident afwijzen.
De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden.
Voor een bevel ingevolge het bepaalde van art. 22 Rv ziet het hof thans geen termen aanwezig.
3.4.
Het hof overweegt dat er op dit moment onvoldoende informatie voorhanden is om op de incidentele vordering te beslissen. Zo blijft onduidelijk of de bestanden, waarvan Nedereind afschrift wenst te ontvangen, wel bestaan. Nedereind heeft nog niet kunnen reageren op de wel door Woonpunt in het geding gebrachte memo, waarbij Nedereind overigens geen partij is en de rol van Thewessen Beheer B.V. Ook onduidelijk is of er van de zijde van Nedereind sprake is van een fishing expedition. Daarmee is tevens het verzoek van Nedereind in de onderhavige zaak zo verweven met de inhoudelijke beoordeling van de zaak dat het hof er de voorkeur aan geeft om deze vordering gelijktijdig te beoordelen met de hoofdzaak, al dan niet (mede) in het kader van bewijslevering, en wel nadat het debat tussen partijen is voltooid.
Het hof zal derhalve bepalen dat de vordering in het incident gelijktijdig zal worden behandeld met de hoofdzaak, en deze beslissing daartoe aanhouden. Ook een beslissing omtrent de proceskosten zal worden aangehouden.
Voor een bevel ingevolge het bepaalde van art. 22 Rv ziet het hof geen termen aanwezig.
In de hoofdzaak
3.6.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord in de hoofdzaak. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
houdt iedere beslissing aan;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 8 september 2020 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.J. Henzen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 juli 2020.
griffier rolraadsheer