ECLI:NL:GHSHE:2020:2265

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
200.231.729_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de aanvaarding van een arbeidsaanbod en de rechtsgeldigheid van de intrekking daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over de rechtsgeldigheid van een arbeidsaanbod en de aanvaarding daarvan. Het hof heeft op 21 juli 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft de vraag of een aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst kan worden ingetrokken voordat het is aanvaard. Het hof heeft vastgesteld dat de aanvaarding van het aanbod door [appellant] is verzonden voordat [geïntimeerde] het aanbod introk. Dit betekent dat er een verlenging van de arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Het hof heeft de verklaringen van getuigen gewogen en geconcludeerd dat [appellant] voldoende bewijs heeft geleverd dat hij het getekende contract op of omstreeks 16 december 2016 heeft verzonden. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.231.729/01
arrest van 21 juli 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.J.E. Verschuren te Kerkrade,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: R. Bagasrawalla te Nieuwegein.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 27 augustus 2019;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor (enquête) van 21 november 2019;
  • de akte van 3 december 2019 van [geïntimeerde] ;
  • het proces-verbaal van contra-enquête van 25 februari 2020;
  • de memorie na enquête van [appellant] ;
  • de antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest overwoog het hof dat op grond van artikel 6:219 lid 2 BW een aanbod kan worden ingetrokken, totdat het is aanvaard of een mededeling “houdende de aanvaarding” is verzonden. [appellant] stelt dat hij het door [geïntimeerde] opgestelde arbeidscontract heeft verzonden, voordat dat aanbod door [geïntimeerde] is ingetrokken. [geïntimeerde] betwist dat en het hof heeft [appellant] toegelaten te bewijzen dat hij het door hem getekende contract op (of omstreeks) 16 december 2016 aan [geïntimeerde] heeft gezonden.
2.2.
Als getuige is mevrouw [getuige ] gehoord, de voormalige partner van [appellant] . Zij verklaarde (voor zover hier van belang):

Ik weet dat er een mondelinge bespreking is geweest[tussen [appellant] en [geïntimeerde] , hof]
en dat hij toen de toezegging heeft gehad dat zijn contract verlengd zou worden. In die tijd gingen wij nog veel met elkaar om en hij vertelde wat hij zoal had meegemaakt.
Op die bespreking had hij papieren ontvangen. Ik heb alleen een envelop gezien. Dat is erg lang geleden, ik weet niet exact meer wanneer dit was. Ik weet niet meer zeker of hij de papieren op het gesprek heeft meegekregen of later per post heeft ontvangen.
Wij waren bijna altijd bij mij thuis. De heer [appellant] was super blij met de verlenging en hij heeft het contract getekend. Dat heb ik niet gezien maar dat heeft hij mij verteld. Ik heb gezien dat hij met de envelop naar de postbus liep. De brief hoefde niet gefrankeerd te worden. Ik weet niet meer exact wanneer het was maar het was heel kort erna. U vraagt mij of er een weekend tussen zat. Nee dat is niet zo.
Nu u mij zo precies vraagt weet ik niet exact zeker naar welke brievenbus wij zijn gelopen.
Het was een brievenbus in liet centrum van [plaats] .[…]”
2.3.
In contra-enquête is mevrouw [destijds personeelscoördinator] als getuige gehoord, destijds personeelscoördinator bij [geïntimeerde] . Zij verklaarde (voor zover hier van belang):

Het gaat over de ontvangst van het contract van de heer [appellant] . Daar kan ik over verklaren dat dit contract niet per post door [geïntimeerde] ontvangen is. Ook niet bij aangetekende post.
De post komt binnen bij de administratief medewerkster van [geïntimeerde] , mevrouw [administratief medewerkster van geintimeerde] .
Contracten en dergelijke werden dan aan mij gegeven.
Een aanbod werd verzonden met een gefrankeerde antwoordenvelop. Zo is het ook gegaan met het contract van de heer [appellant] .[…]
U vraagt mij of wij het getekende contract later nog ontvangen hebben. Dat is niet het geval.
Het is helemaal niet ontvangen. De bespreking op de 15 december was een heel kort gesprek.
Er is tegen hem gezegd dat we het contract zouden gaan verlengen. Dat was oké. Daarna is er geen contact meer geweest over het contract.
In het contract staat een termijn waarbinnen het getekende contract geretourneerd moet worden. Dat is niet gebeurd in dit geval en voor mij was het daarmee klaar. […]”
2.4.
Het hof oordeelt als volgt. De verklaring van [getuige ] houdt in de kern genomen in dat zij van [appellant] heeft gehoord dat hij het van [geïntimeerde] ontvangen contract heeft getekend, en dat zij vervolgens heeft gezien dat [appellant] de envelop met daarin, naar het hof uit de verklaring van [getuige ] begrijpt, het getekende contract naar een brievenbus heeft gebracht. Volgens haar verklaring is dat na ontvangst van de brief, gedateerd op 15 december 2016, maar vóór het daarop volgende weekend, dat wil zeggen vóór zaterdag 17 december 2016, geweest. Haar verklaring stemt op de hoofdlijnen overeen met haar schriftelijke verklaring. Dat [getuige ] zich bij het verhoor niet alle details exact kan herinneren doet voor het hof aan de geloofwaardigheid van haar verklaring niet af.
2.5.
Het hof verwerpt het betoog van [geïntimeerde] dat de verklaring van [getuige ] niet uitsluit dat het contract mogelijk niet door [appellant] is getekend of dat het contract mogelijk niet in de antwoordenvelop zat. Zij verklaart daarover dat [appellant] tegen haar gezegd heeft dat hij het contract getekend heeft. In het dossier of de stellingen van [geïntimeerde] bevinden zich geen aanknopingspunten voor de mogelijkheid dat de envelop leeg was of dat het contract niet getekend was. Dat zou bijvoorbeeld het geval hebben kunnen zijn indien door [geïntimeerde] een lege envelop zou zijn ontvangen, dan wel een envelop met een niet getekend contract, maar dat verklaart [destijds personeelscoördinator] niet en daarvan is ook overigens niet gebleken.
2.6.
De enkele omstandigheid dat het contract niet is ontvangen door [destijds personeelscoördinator] zegt – in het licht van de verklaring van [getuige ] – op zichzelf onvoldoende om op grond daarvan aan te kunnen nemen dat het contract dan ook niet verzonden zal zijn. Over de al dan niet verzending zelf houdt de verklaring van [destijds personeelscoördinator] immers niets in.
2.7.
Dat betekent dat [appellant] er naar het oordeel van het hof in is geslaagd te bewijzen dat hij het door hem getekende contract omstreeks 16 december 2016 aan [geïntimeerde] heeft gezonden.
2.8.
In haar antwoordmemorie na enquête voert [geïntimeerde] nog aan dat, volgens [geïntimeerde] , de brief van 15 december 2016 gekwalificeerd moet worden als een uitnodiging tot het aangaan van een onderhandeling ten aanzien van het sluiten van een arbeidsovereenkomst en niet als een definitief en onvoorwaardelijk aanbod. Het hof verwerpt dat betoog. Het toezenden van een door de wederpartij te tekenen arbeidsovereenkomst is naar zijn aard een aanbod tot het aangaan van die overeenkomst, niet een uitnodiging om onderhandelingen te beginnen, zoals ook blijkt uit de tekst van de begeleidende brief. Het hof wordt in de overtuiging dat sprake was van een definitief aanbod ook gesterkt door de inhoud van het onder 3.6 in het tussenarrest vermelde appbericht van [geïntimeerde] aan [appellant] met de tekst:
“En ik kan je hij deze vertellen dat je contract 2 februari 2017 voor 8 maanden verlengd wordt”.
2.9.
Daarnaast voert [geïntimeerde] aan dat er uiteindelijk geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat de aanvaarding daarvan [geïntimeerde] niet heeft bereikt. Ook dat betoog verwerpt het hof. Op grond van artikel 6:219 lid 2 BW kan een aanbod niet worden ingetrokken, nadat mededeling “houdende de aanvaarding” is verzonden. Gelet op het hiervoor overwogene staat met voldoende mate van zekerheid vast dat de aanvaarding van het aanbod is verzonden, voordat [geïntimeerde] bij brief van 20 december 2016 meedeelde dat zij het aanbod introk. Dat wil zeggen dat rechtsgeldige intrekking van het aanbod niet meer mogelijk was. In het midden kan blijven of deze aanvaarding van haar aanbod [geïntimeerde] ook heeft bereikt. Immers ook bij brief van 6 januari 2017 liet de advocaat van [appellant] aan [geïntimeerde] weten dat [appellant] het aanbod van [geïntimeerde] had aanvaard. Die brief is ontvangen door [geïntimeerde] vóór het verstrijken van de door [geïntimeerde] gestelde termijn die afliep op 2 februari 2017. Het aanbod van [geïntimeerde] is dus door [appellant] geaccepteerd. Omdat de intrekking van het aanbod in de brief van 20 december 2016 geen effect heeft gesorteerd, is zodoende een overeenkomst tot stand gekomen. Het hof komt daarom ook niet toe aan het betoog van [appellant] dat ook uit de verklaring van [destijds personeelscoördinator] blijkt dat partijen al eerder mondeling overeenstemming hebben bereikt.

3.De slotsom

3.1.
De tweede grief slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Aangezien [geïntimeerde] verder geen verweren tegen de (overige) ingestelde vorderingen heeft gevoerd (ook niet in eerste aanleg) zijn de vorderingen van [appellant] , die het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, toewijsbaar, zoals gevorderd.
3.2.
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 103,10
- griffierecht € 78,00
totaal verschotten € 111,10
- salaris advocaat € 300,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,90
- griffierecht € 318,00
- getuigentaxen nihil
-totaal verschotten € 417,90
- salaris advocaat € 2.277,00 (3 punten × tarief I)

4.De uitspraak

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Limburg, locatie Maastricht) van 27 september 2017 en doet opnieuw recht;
4.2.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van:
  • het loon over de maanden februari en maart 2017 ad € 806,40 bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25%;
  • het loon voor de duur van de arbeidsovereenkomst tot aan 3 oktober 2017;
  • de eigen bijdrage van € 143,00;
de legeskosten uittreksel Kamer van Koophandel ad € 2,65;
- te vermeerderen met de wettelijke rente over de toegewezen bedragen vanaf 4 mei 2017;
4.3.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 111,10 voor verschotten en op € 300,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 417,90 voor verschotten en op € 2.277,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief; te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.4.
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden; een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
4.5.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en R.A. van der Pol en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juli 2020.
griffier rolraadsheer