ECLI:NL:GHSHE:2020:2235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.279.793_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis schuldsaneringsregeling en weigering schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de schuldsaneringsregeling van de appellant was beëindigd zonder toekenning van de 'schone lei'. De appellant, die in de schuldsaneringsregeling verkeerde, had verzuimd om aan zijn verplichtingen te voldoen, waaronder de sollicitatie- en informatieplicht. Het hof oordeelde dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen en dat deze tekortkomingen niet buiten beschouwing konden blijven. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de schuldsaneringsregeling eindigt zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. Tevens werd de vergoeding voor de bewindvoerder vastgesteld op € 4.536,12, inclusief omzetbelasting. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd waar het betreft de automatische faillietverklaring van de appellant, aangezien dit niet van toepassing was in deze situatie. De appellant had tijdens de procedure erkend dat hij tekortgeschoten was, maar meende dat een verlenging van de regeling mogelijk was. Het hof oordeelde echter dat de appellant onvoldoende inspanningen had geleverd om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat er geen aanleiding was voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 16 juli 2020
Zaaknummer : 200.279.793/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/ [nummer] R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. T.K. Dik te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juni 2020, heeft [appellant] het hof verzocht hem in zijn beroep te ontvangen, voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling alsnog wordt verlengd voor
een duur die het hof passend acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Dik,
- mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te
noemen: de beschermingsbewindvoerder.
Mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, is, hoewel daartoe op een juiste wijze opgeroepen, zonder nadere berichtgeving niet ter zitting in hoger beroep verschenen. Het hof merkt hierbij, ten overvloede, op dat onderhavige zitting één uur vervroegd was naar 15:00 uur, hetgeen ook schriftelijk aan de bewindvoerder bericht was, maar dat de bewindvoerder ook nadien op het oorspronkelijke tijdstip van 16:00 uur niet verschenen is.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 mei 2020;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 1 juli 2020 en 3 juli 2020;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 24 juni 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit hetgeen door haar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is aangevoerd blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 20 maart 2017 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verder overwogen dat, aangezien er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, [appellant] van rechtswege in staat van faillissement verkeert zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.3. De schuldenaar is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de
schuldsaneringsregeling. De schuldenaar heeft namelijk bij de toelating tot de
schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt
echter dat, ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris op 30 mei 2018, de
kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en de
arbeids- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. Van de schuldenaar
wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen
worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar
ook die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te weten dat zij van belang zijn
voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder heeft
ter zitting verklaard dat schuldenaar deze spontane inlichtingenplicht niet in voldoende mate
is nagekomen.
Zo is de bewindvoerder niet op de hoogte gebracht van het feit dat schuldenaar gedurende
de schuldsaneringsregeling is gaan samenwonen met zijn partner alsook niet over de door de
gemeente opgestarte banentrajecten. Op e-mailberichten van de bewindvoerder bleven
reacties van schuldenaar telkens uit. Bovendien heeft de beschermingsbewindvoerder ook
ter zitting verklaard niet door schuldenaar spontaan te worden voorzien van informatie.
Schuldenaar heeft ter zitting bevestigd dat hij te weinig informatie bij de bewindvoerder
heeft aangeleverd.
2.4.
De schuldenaar wist, althans behoorde te weten, dat een schuldenaar, om aan de
sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten
en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. Schuldenaar heeft ter zitting
verklaard dat hij van beroep schilder is en dat hij zeer wisselend werk heeft. Hij heeft ter
zitting verklaard dat er periodes zijn waarin hij veel werk heeft, maar dat er ook periodes
zijn waarin hij weinig tot geen werk voorhanden heeft. Schuldenaar heeft verklaard dat hij,
in de periodes waarin hij geen werk had, telkens heeft gesolliciteerd. Schuldenaar heeft
echter niet conform de regels voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling de
sollicitatiebewijzen aan de bewindvoerder overgelegd of de bewindvoerder hierover
anderszins op de hoogte gebracht. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat er
maanden zijn geweest waarin schuldenaar inkomen genoot ver beneden het bijstandsniveau
en dat schuldenaar gedurende de schuldsaneringsregeling in totaal slechts vijf maanden
fulltime arbeid heeft verricht. Het is de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden dat
schuldenaar in voldoende mate heeft voldaan aan de arbeids- en sollicitatieplicht.
2.5.
De bewindvoerder heeft zowel in haar schriftelijk eindverslag als ter zitting
verklaard dat haar advies is om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder het
verlenen van de schone lei. De bewindvoerder heeft verklaard dat schuldenaar zodanig
toerekenbaar tekort is geschoten in de kernverplichtingen voortvloeiende uit de
schuldsaneringsregeling dat een schone lei niet gerechtvaardigd is. Bovendien heeft
schuldenaar ter zitting verklaard dat hij een eventuele verlenging van de looptijd van de
schuldsaneringsregeling, om op die manier de tekortkomingen nog enigszins te kunnen
herstellen, niet ziet zitten. Schuldenaar heeft ter zitting verklaard dat het traject voor hem
lang genoeg heeft geduurd.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] realiseert zich dat hij de bewindvoerder spontaan dient te informeren en dat dit tijdens het traject niet steeds voldoende is gebeurd. Hij meent echter dat deze tekortkoming niet zodanig verwijtbaar is dat een verlenging van de looptijd geen optie meer zou zijn. Daarbij merkt hij op dat er geen sprake van is dat zijn financiële verplichtingen niet konden worden vastgesteld. De financiële gegevens zijn immers wel steeds verstrekt, en op basis daarvan kon de bewindvoerder alle berekeningen maken. Bovendien geldt ten aanzien van de twee in het bijzonder vermelde kwesties waarover [appellant] volgens de rechtbank de bewindvoerder had moeten informeren, dat het banentraject al was afgerond vóór zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling en dat hij is gaan samenwonen op 2 april 2020 en dus ná de formele einddatum van de regeling.
[appellant] is werkzaam als schilder. Hij heeft tijdens de 36 maanden schuldsanering wel
gedurende een groot deel van de periode gewerkt, maar veelal minder dan zesendertig uur per week. Hij heeft daarnaast wel gesolliciteerd, hetgeen ook mag blijken uit het feit dat hij gedurende een bepaalde periode waarin hij een WW/PW-uitkering ontving ook weer aan het werk kwam. De bewijzen zijn wel gedeeltelijk verstrekt, maar deze waren volgens de bewindvoerder onvoldoende te controleren omdat er geen vacature was bijgevoegd. Door het onvoldoende naleven van de informatieverplichting werd in feite ook de controle op het solliciteren niet goed mogelijk, hoewel [appellant] dat wel degelijk deed. [appellant] wil niet goedpraten dat hij onvoldoende controleerbare sollicitaties aan de bewindvoerder heeft verstrekt, maar wil wel graag een toelichting geven op de gang van zaken rondom zijn werk. Het werken als schilder gebeurt vrijwel altijd op basis van uitzend- en nulurencontracten. Als er geen werk is wordt hij niet opgeroepen en dat is afhankelijk van factoren die vooraf vaak moeilijk te voorspellen zijn, zoals het weer. Door deze onvoorspelbaarheid was het voor hem soms lastig vooraf te beoordelen of hij voldoende zou kunnen werken gedurende een maand, en of de sollicitatieverplichting dan van toepassing was. Tijdens een eventuele verlenging zal [appellant] zekerheidshalve maandelijks viermaal aantoonbaar solliciteren, tenzij hij een contract zou krijgen waarbij hij de zekerheid heeft dat hij minimaal 36 uur per week werkt.
De rechtbank heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een verlenging van de termijn
uit te spreken. Daar is in het vonnis slechts één regel aan gewijd:

Bovendien heeft schuldenaar ter zitting verklaard dat hij een eventuele verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, om op die manier de tekortkomingen nog enigszins te kunnen herstellen, niet ziet zitten.
De rechtbank heeft daarmee de opmerkingen van [appellant] niet in het juiste licht geplaatst.
[appellant] heeft tijdens de zitting inderdaad aangegeven dat hij een schone lei zou willen
krijgen. Hij heeft echter ter zitting óók aangegeven dat als een verlenging de enige mogelijkheid is om nog kans te maken op een schone lei, hij die kans zal grijpen. Zijn advocaat heeft dat ter zitting ook nog duidelijk benoemd. [appellant] had dit zelf ook al eerder duidelijk bij de bewindvoerder aangegeven, zoals blijkt uit diens eindverslag:

De heer [appellant] heeft gevraagd de regeling niet tussentijds te laten beëindigen maar een
verlenging van de regeling te willen in verband met het niet nakomen van de
sollicitatieverplichting."
Dat [appellant] ter terechtzitting de rechter heeft verteld wat hij het liefste zou willen, namelijk een schone lei, wordt hem nu tegengeworpen. Dat acht hij niet redelijk, temeer niet
omdat verlenging tijdens de looptijd regelmatig als optie werd genoemd. In het zesde verslag
verzocht de bewindvoerder om tussentijdse beëindiging, waarbij zij aangaf dat bij afwijzing
van dit verzoek een verlenging van de regeling aan de orde is voor de periode waarin niet is
voldaan aan de sollicitatieplicht. Het verzoek tot beëindiging was van 1 november 2019 en
werd niet toegewezen. Drie maanden later staat in het eindverslag toch dat een verlenging
wat betreft de bewindvoerder geen optie is omdat niet is voldaan aan de
inspanningsverplichting.
Het is nog van belang te vermelden dat [appellant] gedurende de looptijd van de
schuldsanering in een woonwagen van familie heeft gewoond. Daar had hij een slechte
internetverbinding en werd post niet altijd even goed bezorgd. Doordat hij is gaan
samenwonen is dat thans niet meer aan de orde. De informatieverstrekking zal hierdoor
beter kunnen verlopen, aldus [appellant] .
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] erkent dat er zich gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling de nodige tekortkomingen hebben voorgedaan die in een aantal gevallen hem ook wel te verwijten zijn. De situatie is nu echter anders. Zijn financiën zijn volstrekt inzichtelijk voor de bewindvoerder, er zijn geen nieuwe schulden ontstaan en hij solliciteert al geruime tijd volgens de spelregels van de schuldsaneringsregeling, waarbij hij nu ook buiten zijn eigen vakgebied van schilder solliciteert. Daarbij merkt hij op dat zijn huidige sollicitatiebrieven ook beter geformuleerd zijn dan in het verleden het geval was. Ook voelt hij nu meer verantwoordelijkheid nu hij recent is gaan samenwonen met zijn twee dochtertjes van respectievelijk vier jaar en een paar weken oud, en hun moeder. Dat hij dit aanvankelijk niet gemeld heeft aan de bewindvoerder komt omdat zijn schuldsaneringsregeling op dat moment inmiddels was afgelopen en hij zich, ondanks het feit dat hij in hoger beroep gekomen was, niet realiseerde dat de verplichtingen, waaronder de (spontane) informatieplicht, in dat geval gewoon nog van kracht waren.
Het solliciteren valt niet mee. Het feit dat hij geen auto heeft verhindert hem ook om verder van huis een baan te gaan zoeken. Hij heeft de laatste twee weken zelfs in het geheel niet gewerkt, hetgeen financieel de nodige gevolgen heeft omdat hij, vanwege het feit dat zijn vriendin een vast inkomen heeft, geen recht op enige uitkering heeft.
Desgevraagd erkent [appellant] dat hij, ondanks de vele waarschuwingen van zijn bewindvoerder en een verhoor door de rechter-commissaris, te lang is doorgegaan met het uitsluitend solliciteren naar een baan als schilder. Zeker ook omdat het aantal uren dat hij als schilder kon werken vaak sterk afhankelijk van de weersomstandigheden was. Hij had gedacht dat hij gedurende de schuldsaneringsregeling via uitzendbureaus als schilder aan de bak zou kunnen en dan na afloop weer een eigen bedrijf zou kunnen opzetten. Dat voor zichzelf beginnen na verkrijging van de schone lei is nog steeds zijn wens. Voordat hij in de schuldsaneringsregeling terecht kwam had hij ook een eigen bedrijf en dat liep, tot aan de recessie van 2008, volgens [appellant] , ook goed. In de recessie liep het werkaanbod sterk terug, moest hij noodgedwongen zijn eigen woning verkopen en kwam hij in de financiële problemen, aldus [appellant] .
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 24 juni 2020 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Tijdens de regeling was meermaals niet bekend of [appellant] (fulltime) werkte. Ook blijkt dat hij regelmatig is gewezen op zijn informatieplicht. Niet alleen de spontane informatieplicht werd niet goed nagekomen, ook op e-mails met vragen over werk werd niet altijd gereageerd. De termijn van de regeling is in maart 2020 verlopen en het moment van samenwoning is inderdaad van na het verstrijken van de reguliere looptijd. Indien [appellant] een verlenging van de schuldsaneringsregeling wenst had het op zijn weg gelegen te zorgen voor de nakoming van de informatieplicht en wel informatie te verstrekken over zijn verhuizing en samenwoning. De sollicitatiebewijzen worden wel nog maandelijks overgelegd. [appellant] heeft gedurende 14 maanden niet voldaan aan de sollicitatieverplichting. Daarnaast is over de eerste zes maanden van de regeling achteraf (8 oktober 2017) een e-mail gestuurd met 16 brieven/ sollicitaties welke niet controleerbaar zijn. [appellant] is er ook op gewezen dat hij op alle soorten werkzaamheden moet solliciteren en zich niet alleen moest richten op werk als schilder. Dat de schuldeisers baat hebben bij een verlenging is discutabel aangezien [appellant] in het laatste jaar van zijn regeling slechts één maand heeft gewerkt en er maar één maand aflossingscapaciteit was.
[appellant] is toerekenbaar tekort geschoten in het naleven van de verplichtingen welke
voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. De toepassing van de schuldsaneringsregeling is terecht beëindigd zonder verlening van de schone lei. De termijn van de regeling is verstreken en een omzetting naar een faillissement is niet wenselijk. De bewindvoerder stelt daarom voor het vonnis te bekrachtigen met de aanpassing dat er geen faillissement wordt
uitgesproken.
3.8.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd nog het navolgende aangevoerd. Het bewind verloopt in beginsel naar behoren, maar het is wel zo dat het initiatief tot contact nagenoeg altijd door de beschermingsbewindvoerder genomen moet worden. Ook heeft zij de instelling van [appellant] zien veranderen sinds hij bij zijn vriendin en kinderen is gaan wonen en daardoor meer verantwoordelijkheid is gaan voelen.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
Vast staat, te meer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit hoofde van de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, in het bijzonder de sollicitatie- en (spontane) informatieplicht (deels in combinatie), niet naar behoren is nagekomen. Blijkens de overgelegde stukken is hij gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling door de bewindvoerder ook meerdere malen op deze tekortkomingen gewezen waarbij hij, onder andere vanwege deze tekortkomingen, op 30 mei 2018 ook door de rechter-commissaris is gehoord. Gebleken is dat [appellant] na de waarschuwingen door de rechter-commissaris wel degelijk in staat bleek om zijn gedragingen te verbeteren, maar dat hij na verloop van tijd toch steeds weer verviel in zijn oude gedrag waarbij hij onvoldoende aantoonbaar solliciteerde en de bewindvoerder, zowel desgevraagd als spontaan, onvolledig en/of niet tijdig van cruciale informatie voorzag. De tekortkomingen kunnen [appellant] worden toegerekend.
3.9.3.
Daarbij merkt het hof op dat [appellant] , hoewel hij -naar zijn zeggen- mede in de schuldproblemen is gekomen omdat er voor hem als zelfstandig schilder niet genoeg viel te verdienen om aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen-, (vrijwel) uitsluitend op banen als schilder heeft gesolliciteerd, terwijl bij herhaling door zijn bewindvoerder is gewaarschuwd dat dat veel te beperkt was.
Hij heeft bovendien nagelaten uit voorzorg steeds aanvullend te solliciteren, terwijl hij wist dat hij regelmatig volstrekt onvoldoende uren in het schilderwerk zou kunnen maken. Een en ander getuigt naar het oordeel van het hof niet van een saneringsgezinde houding.
[appellant] stelt thans te beseffen dat hij ook buiten zijn vakgebied dient te solliciteren en refereert daarbij aan een mogelijke betrekking als koerier of magazijnbediende, maar tot op heden heeft hij, ondanks bijvoorbeeld de grote actuele vraag naar koeriers vanwege de coronacrisis, nog geen dag in een andere betrekking dan die van schilder gewerkt. Daarbij acht het hof verre van vaststaand dat [appellant] inderdaad bereid is andere werkzaamheden dan schilderwerkzaamheden te accepteren. Het hof baseert zich hierbij mede op een uitlating van de beschermingsbewindvoerder zoals blijkens het proces-verbaal van die zitting bij gelegenheid van de eindzitting op 28 mei 2020 gedaan:
“Vanuit de gemeente zijn er meerdere trajecten opgestart. Wij hebben meneer (hof: [appellant]
) op andere plekken ingezet maar dat bleek niet goed te gaan. Meneer kon dat werk niet aan dus dan houdt het op. Je moet het dan toch zoeken in het werk wat bij je past, dus voor meneer als schilder.”
[appellant] heeft zich derhalve geenszins ingespannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te genereren en heeft aldus de belangen van zijn schuldeisers aanzienlijk, verwijtbaar en bovendien bij herhaling veronachtzaamd. Dat wel enig bedrag is gespaard doet aan het voorgaande niet af.
De periode dat toerekenbaar niet naar behoren is gesolliciteerd, is naast de eerste zes maanden van oncontroleerbaarheid voorts ongeveer veertien maanden geweest.
3.9.4.
Het hof stelt derhalve vast dat [appellant] toerekenbaar ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven. Op grond hiervan is het hof dan ook van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
3.9.5.
Nu, tevens doordat hij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] , mede vanwege de talloze waarschuwingen van zijn bewindvoerder en het verhoor door de rechter-commissaris, terdege kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat, acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen. Het hof overweegt daarbij dat de tekortkomingen in dit geval te hardnekkig volgehouden zijn ondanks alle waarschuwingen. Het hof ziet dan ook in de omstandigheden van het geval geen aanleiding [appellant] naast de extra kans die hem reeds is geboden tijdens en het verhoor van de rechter-commissaris, nogmaals een extra kans te bieden om eindelijk wel volledig en zonder voorbehoud te voldoen aan zijn verplichtingen. Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] definitief dient te worden beëindigd zonder toekenning van de schone lei.
3.9.6.
Tot slot merkt het hof op dat de rechtbank onder 2.7. van het vonnis waarvan beroep ten onrechte heeft overwogen dat, nu er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, [appellant] van rechtswege in staat van faillissement verkeert zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. In een situatie als onderhavige, een beëindiging van een schuldsaneringsregeling na ommekomst van de looptijd als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw, ontbreekt immers een bepaling als in artikel 350 lid 5 Fw (geldend in geval van tussentijdse beëindiging). Faillissement van rechtswege is in een situatie als de onderhavige ook niet nodig gelet op de in artikel 356 Fw geregelde afwikkeling middels het opmaken van een slotuitdelingslijst door de bewindvoerder en het verbindend worden daarvan. Het hof zou het vonnis waarvan beroep -ondanks het oordeel dat de schuldsaneringsregeling terecht is beëindigd (zonder toekenning van de schone lei)- dan ook in elk geval moeten vernietigen daar waar het de benoemingen tot rechter-commissaris van mr. J. Schreurs-van de Langemheen en tot curator van Y.A. Veldman en de lastgeving aan de curator tot het openen van aan gefailleerde, [appellant] , gerichte brieven en telegrammen betreft (3.3. en 3.5. van het vonnis waarvan beroep). Voor de duidelijkheid zal het hof het vonnis waarvan beroep geheel vernietigen en opnieuw rechtdoen als hierna vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen;
bepaalt dat deze tekortkomingen niet buiten beschouwing kunnen blijven en weigert dan ook “de schone lei” ;
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden;
berekent de vergoeding op € 4.536,12 (inclusief de daarover verschuldigde
omzetbelasting en overige kosten ) en stelt het salaris van de bewindvoerder vast
overeenkomstig de vergoeding, te weten € 4.536,12 (inclusief de daarover verschuldigde
omzetbelasting);
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.