ECLI:NL:GHSHE:2020:2233

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.279.757_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van appellanten met psychische problematiek en beschermingsbewind

In deze zaak gaat het om de toelating van appellanten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Appellanten, [appellant] en [appellante], hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke situatie van appellanten niet stabiel genoeg was om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat het minnelijk traject dat door de Kredietbank is uitgevoerd niet op een correcte wijze is verlopen, en dat appellanten niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de selectieve betalingen die zijn gedaan. Het hof heeft ook kennisgenomen van de psychische problematiek van [appellante] en de noodzaak voor haar om een behandeling te ondergaan voordat zij kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat appellanten in staat zijn om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen, en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 16 juli 2020
Zaaknummer : 200.279.757/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/273955 / FT RK 20/75
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant] ,

2. [appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante]
advocaat: mr. A.M.A. Bouwens te Urmond, gemeente Stein.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 9 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juni 2020, hebben [appellant] en [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van beide appellanten van toepassing te verklaren.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Bouwens.
- Mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder van [appellant] en [appellante] .
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 mei 2020;
- het indieningsformulier met bijlagen (producties 3 t/m 7) van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 30 juni 2020;
- het indieningsformulier met bijlagen (productie 8) van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 3 juli 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] en [appellante] als rechthebbenden toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de beschermingsbewindvoerder in de gelegenheid gesteld, van welke gelegenheid zij ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over het gedane verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
[appellant] en [appellante] hebben de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verzoeken van [appellant] en [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe in beide zaken op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat de schuldenlijst respectievelijk schuldenpositie onvoldoende duidelijk is, mede vanwege handmatige aanpassingen aan de lijst waarover de beschermingsbewindvoerder beschikt, en dat voorts [appellant] en [appellante] hun crediteuren hebben benadeeld door selectieve betalingen te verrichten. Ten aanzien van [appellante] heeft de rechtbank daarnaast op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal(kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] en [appellante] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
[appellant] en [appellante] kunnen zich niet voorstellen dat de stukken niet voldoen aan artikel 284 en 285 Fw. Uit het standaardmodel van 285 Fw zal blijken waarop het aanbod in het minnelijk traject is gebaseerd. Mocht er informatie hebben ontbroken aan het verzoekschrift, dan had de rechtbank deze gegevens kunnen opvragen bij [appellant] en [appellante] /de beschermingsbewindvoerder (artikel 287 lid 2 Fw).
3.4.1.
De vorderingen van de belastingdienst zijn verrekend met teruggaven gedurende het minnelijk traject. Met de betalingen aan [partners] & Partners en CZ hebben [appellant] en [appellante] tenuitvoerlegging van het ten laste van hen gelegde beslag op de inboedel willen voorkomen, omdat dit verstrekkende gevolgen zou hebben voor het gezin voor wat betreft het verwerven van inkomen en het welzijn.
Met de betalingen op de vordering van het CJIB hebben [appellant] en [appellante] willen voorkomen dat er vrijheidsontnemende maatregelen zou worden genomen, nu dit grote gevolgen heeft voor [appellant] in verband met zijn gezondheidssituatie en inkomen uit arbeid.
De betalingsregelingen zijn getroffen met in de schuldenpraktijk bestaande
dwangcrediteuren ter voorkoming van gevolgen die er voor zouden kunnen zorgen dat
[appellant] en [appellante] niet meer aan hun inspanningen ten aanzien van herstel en arbeid zouden kunnen voldoen en daarmee tevens in het belang van de gezamenlijke crediteuren, aldus [appellant] en [appellante] .
3.4.2.
[appellante] verweert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij haar verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal (kunnen) nakomen. Zij kan aannemelijk maken dat haar problematiek in die mate beheersbaar is en er voldoende begeleiding en bescherming aanwezig is, waardoor zij wel in staat kan worden geacht om te voldoen aan de regels voortvloeiende uit de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Dit nu met begeleiding van [organisatie] en GGZ en de te starten behandeling bij Mondriaan de psychische problematiek beheersbaar is, waardoor [appellante] aan haar verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling kan voldoen en geen nieuwe schulden zal doen en/of laten ontstaan.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] en [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
Het is niet duidelijk wat de hoogte van het aanbod in het minnelijk traject is geweest. [appellant] en [appellante] zijn tijdens het minnelijk traject niet betrokken geweest. Er heeft alleen overleg plaatsgevonden tussen de Kredietbank en de beschermingsbewindvoerder. Er staan dubbele vorderingen op de door de Kredietbank opgemaakte crediteurenlijst. Daarnaast is de schuld aan BsGW kwijtgescholden. De kinderopvangtoeslag is niet meegenomen in het minnelijk traject. De vordering van [naam] is niet betaald, want deze is onbekend bij de beschermingsbewindvoerder. Het leidt alleen maar tot verwarring. De schulden op de crediteurenlijst van de beschermingsbewindvoerder zijn lager, omdat er verrekeningen door de Belastingdienst hebben plaatsgevonden. De vordering van GGN heeft betrekking op [partners] en CZ. Dat er selectieve betalingen hebben plaatsgevonden kan [appellant] en [appellante] niet worden verweten, omdat zij daarbij niet betrokken zijn geweest. Productie 6 betreft de informatie hoe de pilot van de Kredietbank met betrekking tot het minnelijk traject is verlopen. De uitdaging is hoe er moet worden omgegaan met lopende betalingen, maar daar heeft de Kredietbank onvoldoende op gestuurd. De Kredietbank heeft vorig jaar de pilot opgestart.
Door de betaling aan het CJIB heeft de beschermingsbewindvoerder een gijzeling van [appellante] willen voorkomen. De vordering van het CJIB betreft het op naam hebben van een onverzekerde auto. De premie werd altijd betaald door de moeder van [appellant] , maar na haar overlijden is dat gestagneerd. Hetzelfde heeft zich voorgedaan na het overlijden van de vader van [appellant] . [appellant] en [appellante] woonden destijds in bij de moeder van [appellant] . Zijn moeder regelde alles.
[appellante] staat nu inmiddels 2 jaar onder behandeling. [appellante] heeft de GGZ gevraagd om een verklaring maar dat is niet gelukt. Er is psychische problematiek bij [appellante] , maar de contacten met de beschermingsbewindvoerder en de behandelaars zijn goed. Na het herseninfarct van [appellant] is de belasting voor [appellante] groter geworden. [appellant] vergeet vaak zaken als gevolg van het herseninfarct en moet dan door [appellante] worden bijgepraat. [appellante] zorgt nu voor het huishouden en zij werkt aan haar herstel. Tot juli 2019 ontvingen [appellant] en [appellante] een uitkering van het UWV en daarna een bijstandsuitkering. Zij hebben een periode in België gewoond, maar ze konden de huur niet meer betalen. De verhuurder heeft vervolgens een handdruk in het kader van beëindiging van de huurovereenkomst (gegeven en) gekregen, en ze hebben de auto aan hem afgestaan voor de nog verschuldigde huurpenningen, maar niettemin heeft de verhuurder vervolgens een procedure opgestart.
Op 20 juli 2020 zal [appellant] door het UWV worden gekeurd.
3.6.
Mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder, heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – nog het volgende aangevoerd.
De pilot bij de Kredietbank loopt nog steeds. De vorderingen van de Belastingdienst, zoals op 3 januari 2020 betaald, van € 566,-- en € 701,--, betreffen omzetbelasting. Deze beide bedragen zijn betaald om te voorkomen dat het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zou worden afgewezen.
[appellant] en [appellante] staan sinds maart 2018 onder beschermingsbewind. De financiële situatie is stabiel en ook de informatieverstrekking loopt goed. Het minnelijk traject dat is uitgevoerd door de Kredietbank is niet goed verlopen. Daar kunnen [appellant] en [appellante] niets aan doen. Het herstel van [appellante] kan ook tijdens de schuldsaneringsregeling plaatsvinden. Of [appellante] in de toekomst inkomsten uit arbeid zal kunnen verwerven is nog onzeker, aldus de beschermingsbewindvoerder.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Het minnelijk traject
3.8.1.
Zoals uit het vonnis waarvan beroep blijkt heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] en [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat gebleken was dat voorafgaand aan en/of gedurende het minnelijk traject een aantal schulden was afgelost en dat betalingsregelingen waren getroffen met drie schuldeisers, die tijdens het minnelijk traject doorliepen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] en [appellante] , door de selectieve betalingen aan diverse schuldeisers en de lopende betalingsregeling met drie schuldeisers, hun schuldeisers hebben benadeeld, hetgeen voor de rechtbank alleen om die reden al aanleiding was het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling af te wijzen.
3.8.1.
[appellant] en [appellante] hebben hulp gezocht bij de sanering van hun schulden door beschermingsbewind te verzoeken. Dit verzoek is bij beschikking van de rechtbank van 19 februari 2018 gehonoreerd. [appellant] en [appellante] staan derhalve sinds bijna tweeënhalf jaar onder beschermingsbewind. Zowel uit de inhoud van de processtukken als uit hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellant] en [appellante] naar voren is gebracht, is het hof gebleken dat [appellant] en [appellante] in het kader van het minnelijk traject onderdeel hebben uitgemaakt van een pilot van de Kredietbank Limburg.
Het hof verwijst naar de informatie Kredietbank Limburg pilot “sparen na akkoord”, overgelegd als productie 6 bij indieningsformulier van de advocaat van [appellant] van 30 juni 2020.
Vaststaat dat het door de Kredietbank uitgevoerde minnelijk traject -al dan niet in samenspraak met de beschermingsbewindvoerder- niet op een correcte wijze is verlopen.
Er hebben selectieve betalingen plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld de betaling van de vordering van het CJIB om te voorkomen dat [appellant] zou worden gegijzeld, zoals de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep desgevraagd verklaarde, terwijl daarnaast betalingsregelingen met drie andere schuldeisers zijn getroffen, en er zijn aanslagen omzetbelasting betaald.
Dat het minnelijk traject niet volgens de geldende regels is verlopen, zoals de rechtbank heeft overwogen, kan [appellant] en [appellante] niet worden aangerekend, nu zij in het kader van het minnelijk traject niet bij de daarin gemaakte keuzes betrokken zijn geweest en zij daarop geen enkele invloed hebben kunnen uitoefenen. Dat de beschermingsbewindvoerder daarnaast selectieve betalingen heeft verricht aan verschillende schuldeisers en betalingsregelingen heeft getroffen met andere schuldeisers kan hen eveneens niet worden verweten, omdat zij nu eenmaal onder beschermingsbewind staan en het hun niet is toegestaan om eigenmachtig betalingen te doen aan hun schuldeisers. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is het hof van oordeel dat in dit specifieke geval de hierboven geschetste feiten en omstandigheden rond de gang van zaken van het minnelijk traject, mede gezien de nader gegeven toelichtingen waarom bepaalde crediteuren zijn ‘voorgetrokken’, als zodanig onvoldoende grond opleveren om het verzoek van [appellant] en [appellante] af te wijzen.
De inhoudelijke beoordeling
3.9.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.9..1 Zoals uit het vonnis waarvan beroep blijkt, heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] mede afgewezen aangezien bij haar sprake is van psychosociale problematiek en een verklaring van een psycholoog of hulpverlenende instantie, inhoudende dat psychische problematiek van [appellante] momenteel beheersbaar is, niet is overgelegd. Het hof stelt vast dat ook in hoger beroep een dergelijke verklaring niet is overgelegd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] desgevraagd verklaard dat GGZ niet bereid was een verklaring van de vereiste strekking op te stellen .
Uit de brief van PsyQ van 3 juni 2020 blijkt dat de behandelaars ten aanzien van de psychische problematiek van [appellante] tot de volgende eindconclusie zijn gekomen:
“Cliënte voelde zich bij aanmelding ernstig overbelast door de situatie met 2 opgroeiende jonge kinderen met een man met een niet aangeboren hersenafwijking. Daarnaast is er sprake in de voorgeschiedenis van een belaste jeugd bij een ouder met psychiatrische problematiek (depressies) waardoor cliënte al vroeg zelfstandig moest zijn en mee moest helpen in de huishouding. Er kan gesproken worden van emotionele verwaarlozing in de jeugd jaren. Cliënte had veel moeite met emotie regulatie en daarnaast kijken naar hoe ze in haar eigen houding aanpassingen kon doorvoeren. Het behandelcontact verliep aanvankelijk moeizaam omdat cliënte niet goed in staat was ruimte te maken voor gesprekken door de complexiteit van de thuissituatie (twee kinderen die bijzonder onderwijs hebben waarvan er een op het medisch kleuter dagverblijf is, partner met beperkte belastbaarheid en klein steun netwerk, financiële problemen en strijd met instanties ). We hebben de behandeling met cliënte geëvalueerd en daarin werd duidelijk dat cliënte wel een veranderingsgerichte vraag heeft maar moeite heeft om binnen de complexe thuissituatie een goede start te maken met een behandeltraject. We kwamen overeen dat er meer ondersteuning nodig was en besloten in gezamenlijkheid cliënte aan te melden bij Mondriaan [plaats] . In de wacht tijd tot
overname is cliënte middels e health behandeling en individuele gesprekken behandeling
gestart voor de emotie regulatie problematiek. Cliënte heeft op 12 juni een eerste intake bij Mondriaan PsyQ.”
3.9.2.
Zoals uit de hierboven weergegeven brief van PsyQ blijkt, moet [appellante] nog aanvangen met haar behandeling voor haar psychische problematiek bij Mondriaan [plaats] .
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van [appellante] om thans te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling nog te vroeg is. Naar het oordeel van het hof is niet althans onvoldoende gebleken dat de persoonlijke situatie van [appellante] op dit moment zodanig stabiel is dat zij in staat moet worden geacht aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen te kunnen gaan en blijven voldoen. [appellante] dient eerst haar behandeling, waarmee zij nog moet aanvangen, bij Mondriaan te doorlopen en af te ronden, althans daarin een zodanig punt te bereiken dat van beheersbaarheid als hierboven bedoeld sprake is, zodat alsdan [appellante] saneringsrijp kan worden geacht. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat op dit moment het risico te groot is dat [appellante] , indien zij thans wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, vervolgens niet in staat zal zijn aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen, met als gevolg dat de schuldsaneringsregeling door de rechtbank tussentijds wordt beëindigd en zij gedurende 10 jaar geen hernieuwd verzoek bij de rechtbank kan indienen om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het vorenstaande geldt uitgangspunt eveneens ten aanzien van [appellant] , nu zowel uit de processtukken als uit hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht, blijkt dat [appellant] voor wat betreft het nakomen van alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen sterk afhankelijk zal zijn van [appellante] . Dit nu [appellant] als gevolg van een herseninfarct een stoornis heeft overgehouden aan zijn korte termijngeheugen, zodat de nakoming van de kernverplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, voor zover niet uit te voeren door de beschermingsbewindvoerder (jegens wie [appellante] ook het aanspreekpunt is), noodzakelijkerwijs grotendeels op [appellante] zal neerkomen. [appellant] heeft dit zelf ter zitting ook met zoveel woorden erkend. Derhalve kan in de gegeven omstandigheden en gezien de – niet aan [appellant] verwijtbare maar wel aanwezige – noodzakelijke taakverdeling in het gezin, [appellant] niet apart, dus los van [appellante] , worden toegelaten. Het hof merkt in dit verband nog op dat evenmin de resultaten van de door [appellant] binnenkort te ondergane keuring thans reeds beschikbaar zijn. Dat [appellant] en [appellante] ten slotte zonder meer op de goede weg zijn kan thans geen beslissende rol vervullen.
3.9.3.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] en [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen (kunnen) nakomen.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.