ECLI:NL:GHSHE:2020:2225

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.274.315_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de schuldsaneringsregeling van appellant met psychische problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verlenging van de schuldsaneringsregeling van appellant, die kampt met psychische problematiek. De rechtbank Limburg had eerder op 11 februari 2020 geoordeeld dat appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in zijn verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling, waardoor hem geen 'schone lei' werd verleend. Appellant heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van dit vonnis en om beëindiging van de schuldsaneringsregeling met verlening van een schone lei. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juni 2020 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij heeft aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid invloed heeft gehad op zijn verplichtingen en dat hij niet op de hoogte was van ontbrekende stukken. De bewindvoerder heeft echter aangegeven dat appellant ondanks zijn psychische problemen niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan en dat er geen verbeteringen zijn opgetreden in zijn gedrag. Het hof heeft vastgesteld dat appellant ondanks eerdere waarschuwingen en verhoren niet voldoende heeft meegewerkt aan de schuldsaneringsregeling. Desondanks heeft het hof, rekening houdend met de psychische problematiek van appellant, besloten om de termijn van de schuldsaneringsregeling met twee jaar te verlengen. Het hof heeft appellant erop gewezen dat hij gedurende deze verlenging aan zijn verplichtingen moet blijven voldoen en dat hij bij niet-naleving het risico loopt op tussentijdse beëindiging van de regeling. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 16 juli 2020
Zaaknummer : 200.274.315/01
Zaaknummer eerste aanleg : [zaaknummer eerste aanleg]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. D.D.J.M. Gulpers te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 11 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 februari 2020, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat
de schuldsaneringsregeling met ingang van 11 februari 2020, althans een andere door het hof te bepalen datum, wordt beëindigd, met verlening van een schone lei aan hem.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Gulpers.
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30-01-20;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 12 maart 2020;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 2 maart 2020
- de ter zitting door de advocaat van [appellant] overgelegde pleitnota, waarin het verzoek is aangevuld met een subsidiair verzoek tot verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling
.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 7 februari 2017 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Ter toelichting stelt [appellant] dat hij arbeidsongeschikt moet worden geacht
zodat voor hem een lichtere sollicitatieverplichting geldt en hij daaraan heeft voldaan en
dientengevolge niet toerekenbaar tekort is geschoten in het voldoen aan zijn
verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft evenwel haar vonnis gewezen uitsluitend op basis van de informatie van de bewindvoerder. De rechtbank heeft de verweren van [appellant] niet meegenomen in haar beslissing.
3.4.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
De tekortkoming is ernstig, [appellant] dacht dat hij goed bezig was. Hij heeft lang bij een psycholoog gelopen. De psychische problematiek is ook bij de toelatingszitting aan de orde geweest. Op zijn werk heeft [appellant] ook gesprekken met psychologen en daarnaast vinden er gesprekken plaats met de praktijkondersteuner. Op het werk, het [ziekenhuis] waar hij 28 uur per week werkt, is men zeer tevreden. Dat contract is verlengd tot januari 2021. Het werk is een goede stimulans voor hem. Alleen anderhalve maand geleden heeft hij vanwege depressies een uitval gehad. De diagnose persisterende depressieve stoornis is in 2018 vastgesteld. [appellant] was er niet van op de hoogte dat er nog stukken ontbraken.
Er is geadviseerd om naast de kredietbank ook hulp in te schakelen van een zorg-begeleider die [appellant] helpt met het invullen van de formulieren voor de bewindvoerder.
3.5.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 2 maart 2020 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
“Bij deze de verslagen uitgebracht in de WSNP van de heer [appellant] . Ik verwijs voor de
laatste stand van zaken naar mijn aan de Rechtbank uitgebracht eindverslag. Nadien zijn er
geen veranderingen cq wijzigingen meer geweest. Ik heb van saniet geen aanvullende
stukken meer mogen ontvangen. Saniet heeft in zijn arbeidsongeschikt is bevonden. Dit ontslaat hem niet van de wekelijkse sollicitatieplicht. Dat is hem meerdere malen medegedeeld. Verder geeft saniet aan dat de beslissing van de Rechtbank geheel zou zijn gewezen op basis van mijn bevindingen. Dit is niet geheel correct. Meneer is zowel op het eerder gehouden verhoor als wel op de eindzitting uitgebreid aan het woord geweest.”
3.6.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
[appellant] zegt wel dat hij zijn best doet maar de stukken vanaf mei 2019 ontbreken nog steeds. Daarom kan het vrij te laten bedrag niet worden berekend. Er is wel goede wil maar hij laat het niet zien. Niet bekend is of er een boedelachterstand is. De psychische problemen van [appellant] zijn bekend. Vervolgens krijgt hij dan extra waarschuwingen om stukken te sturen en dan komt er nog niets. Ook na het vonnis is niets ontvangen.
Bij de toelating zou [appellant] stabiel zijn, maar hij stond al onder behandeling van een psycholoog, dus dat traject liep al langer. [appellant] heeft dat tijdens de toelatingszitting ook gemeld, maar desondanks is hij toegelaten tot de wsnp. Er is een aanvullende sollicitatieplicht, maar er zijn geen sollicitaties ontvangen.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.7.2.
Uit de inhoud van de processtukken en uit hetgeen door en namens [appellant] en de bewindvoerder over en weer naar voren is gebracht, is het hof gebleken dat [appellant] ondanks een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris op 28 maart 2018, een verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris op 6 november 2018 en diverse waarschuwingen van de bewindvoerder, waarbij [appellant] herhaaldelijk is gewezen op zijn tekortkomingen in het kader van de hem opgelegde informatie- en inspanningsplicht, er –op een paar maanden volgend op het verhoor na- geen verbetering is opgetreden in de gedragingen van [appellant] . Op [appellant] rust, bij gebrek aan een vrijstelling, de volledige arbeidsplicht doch hij werkt nog steeds 28 uur per week. Hij moest daarom ook aanvullend solliciteren, hetgeen hij in onvoldoende mate heeft gedaan. Verder is [appellant] ruimschoots tekortgeschoten in de nakoming van de informatieplicht met als gevolg dat hij de werkzaamheden van de bewindvoerder in het kader van een doelmatige uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft gefrustreerd.
Uit een voortgangsverslag (d.d. 13 april 2018) van de jobcoach van de gemeente [gemeente] komt naar voren dat door een praktijkondersteuner geconstateerd is dat er bij [appellant] sprake is van persoonlijkheidsproblematiek waarbij eigenlijk een verdergaande therapeutische aanpak geadviseerd wordt bij een GGZ instelling. Vanwege het feit dat [appellant] geen enkele steun in zijn omgeving heeft, is er destijds echter voor gekozen om hem bij [naam 1] aan te melden en [naam 2] in te schakelen om zijn thuissituatie en isolement aan te pakken.
Bij gebrek aan voldoende toereikende stukken omtrent de exacte huidige psychische toestand van [appellant] is niet, althans onvoldoende gebleken van ontoerekenbaarheid van de tekortkomingen van [appellant] .
Deze toerekenbare tekortkomingen rechtvaardigen op zichzelf beschouwd een beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] zonder verlening van de schone lei. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.7.3.
Met betrekking tot de psychische problematiek van [appellant] heeft de bewindvoerder verklaard dat juist is dat [appellant] ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds onder behandeling stond van een psycholoog. [appellant] heeft tijdens de toelatingszitting daarvan ook melding gemaakt, doch de rechtbank heeft hem desondanks toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Vervolgens zijn de symptomen bij [appellant] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling erger geworden en is eerst in 2018 een diagnose vastgesteld dat hij depressies had.
3.7.4.
Hoewel aan het hof geen nadere onderbouwende stukken zijn overgelegd waardoor de tekortkomingen en de terugval van [appellant] vanwege zijn psychische problematiek zouden kunnen worden verklaard, is het hof, gelet op de hierboven door en namens [appellant] en de bewindvoerder vermelde feiten en omstandigheden rond de (bij toelating reeds bekende) psychische problematiek van [appellant] , alles tegen elkaar afwegende van oordeel dat hij een allerlaatste kans moet krijgen om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot een goede einde te brengen. Het verzoek om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen zal dan ook worden toegewezen. Dit betekent niet dat er iets is gewijzigd in de verplichtingen waaraan [appellant] moet voldoen. Het hof wijst [appellant] er nadrukkelijk op dat hij gedurende de verlenging van de termijn alle stukken die van belang zijn voor de werkzaamheden van de bewindvoerder gevraagd danwel ongevraagd dient toe te zenden. Daarnaast geldt dat zolang [appellant] gelet op zijn psychische problematiek (of anderszins) geen ontheffing heeft gekregen van de rechter-commissaris van zijn gedeeltelijke arbeidsplicht hij aanvullend dient te blijven solliciteren naar een fulltime dienstverband. Dit geldt los van de vraag of [appellant] zichzelf daartoe in staat acht.
Tot slot geeft het hof [appellant] in overweging beschermingsbewind aan te vragen. De beschermingsbewindvoerder kan hem immers bijstaan bij het nakomen van de informatieplicht jegens de bewindvoerder.
[appellant] dient zich te realiseren dat als hij zich tijdens de verlenging nog steeds niet aan de verplichtingen houdt, hij het zeer concrete risico loopt dat alsnog om tussentijdse beëindiging zal worden verzocht en dat bij toewijzing daarvan hij langdurig (10 jaar) geen nieuw verzoek om toelating zal kunnen doen.
3.7.5.
De suggestie van [appellant] om de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling te verlengen met 1 jaar wijst het hof van de hand, nu [appellant] met uitzondering van 3 maanden zich gedurende de inmiddels verstreken reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling niet heeft gehouden aan alle op hem rustende kernverplichtingen. Het hof acht daarom een verlenging voor de duur van twee jaar geïndiceerd.
Met betrekking tot de verlenging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] geldt dat, in het licht van enerzijds artikel 349a Fw en anderzijds de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935), de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] op een juiste wijze moet worden verlengd. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad daarover als volgt overwogen:
“ 3.6.2. De in de tweede afdeling van titel III Fw voorziene gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling treden op vanaf het moment waarop de beslissing tot verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling onherroepelijk is geworden. Het vorenstaande brengt mee dat de verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor de schuldenaar voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet gelden in de periode die is gelegen tussen het moment waarop de termijn van art. 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarop onherroepelijk is beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling”.
Nu, gelet op alle omstandigheden van de zaak, een verlenging van 2 jaar is geïndiceerd, zal de verlenging thans - gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 25 juli 2022, nu in de periode van 4 februari 2017 tot en met 24 juli 2020 gezien de uitspraak van de Hoge Raad de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellant] in ieder geval strikt genomen niet hebben gegolden.
3.7.6.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] met 2 jaar, derhalve tot uiterlijk 25 juli 2022;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, A.P. Zweers-Van Vollenhoven en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.