ECLI:NL:GHSHE:2020:2203

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.274.047_01 en 200.274.048_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in arbeidsrechtelijke geschillen met betrekking tot ontvankelijkheid en procesrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep in twee arbeidsrechtelijke geschillen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. Nuijten, had hoger beroep ingesteld tegen beschikkingen van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had de hoger beroep procedure ingeleid met een dagvaarding op nader aan te voeren gronden, in plaats van een beroepschrift, wat leidde tot vragen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de processtukken waarmee het hoger beroep was ingeleid geen gronden bevatten, wat in beginsel zou leiden tot niet-ontvankelijkheid. Echter, het hof heeft ook overwogen dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht, aangezien de advocaat van de appellant niet bewust voor een verkeerde rechtsingang had gekozen. De advocaat had tijdens zijn vakantie instructies gegeven aan zijn secretaresse om de dagvaarding op te stellen, zonder dat hij de dossiers bij de hand had. Het hof heeft besloten dat de appellant alsnog de gelegenheid krijgt om de processtukken aan te vullen met de gronden voor het hoger beroep. De verweerster, vertegenwoordigd door mr. Y.A.E. Vlassenroot, is in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen. De beslissing houdt iedere verdere beslissing aan en stelt een termijn voor de indiening van het verweerschrift.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 16 juli 2020
Zaaknummers : 200.274.047/01 en 200.274.048/01
Zaaknummers eerste aanleg : 7848676 en 7878247
in de zaken in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.C.M. Nuijten te Bergen op Zoom,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als [verweerster] ,
advocaat: mr. Y.A.E. Vlassenroot te Haarlem.

1.De gedingen in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de twee beschikkingen van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 7 oktober 2019.

2.De gedingen in hoger beroep

2.1.
[appellant] heeft van beide beschikkingen hoger beroep ingesteld door middel van twee appeldagvaardingen op nader aan te voeren gronden van 3 januari 2020, waarin [appellant] [verweerster] heeft opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van dit hof van 28 januari 2020.
2.2.
Het hof heeft in twee arresten van 4 februari 2020 op grond van artikel 69 lid 2 Rv beide zaken verwezen naar een kamer van dit hof die belast is met de behandeling van verzoekschriften.
2.3.
Na deze verwijzing heeft het hof [appellant] in beide zaken in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. [appellant] heeft daarop in beide zaken op 3 maart 2020 een processtuk getiteld “aanvulling gronden” ingediend. Het hof heeft deze processtukken voorlopig niet in behandeling genomen.
2.4.
Bij brief van 12 maart 2020 heeft [appellant] zich in beide zaken uitgelaten over de ontvankelijkheid. Bij brief van 13 april 2020 heeft [verweerster] hierop gereageerd.
2.5.
Vervolgens heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald, alleen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep in beide, gevoegde zaken. Ten behoeve van deze mondelinge behandeling heeft [appellant] bij V6-formulier van 5 juni 2020 vier producties overgelegd.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2020. Daarbij zijn gehoord:
- mr. Nuijten;
- namens [verweerster] de heer [statutair directeur] , statutair directeur, bijgestaan door
mr. Vlassenroot.
Tijdens deze mondelinge behandeling heeft mr. Vlassenroot pleitaantekeningen overgelegd.
2.7.
Het hof heeft daarna een datum voor de beschikking over de ontvankelijkheid in beide zaken bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 278 lid 1 Rv jo. artikel 359 Rv moet het verzoekschrift in hoger beroep een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust bevatten. Nu [appellant] in beide zaken in hoger beroep is gekomen met een appeldagvaarding op nader aan te voeren gronden, bevatten de processtukken waarmee het hoger beroep is ingeleid geen gronden. Dit leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het hoger beroep. Indien, zoals in dit geval, de verzoekschriftprocedure is ingeleid met een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift, beveelt het hof op grond van artikel 69 lid 1 Rv appellant om het processtuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen. Het hof gaat daartoe niet over indien er sprake is van misbruik van procesrecht in die zin dat bewust voor een verkeerde rechtsingang is gekozen teneinde uitstel te verkrijgen voor het formuleren van de gronden.
3.2.
De advocaat van [appellant] heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van onzorgvuldigheid. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij samengevat het volgende verklaard. Hij heeft de beschikkingen van de kantonrechter met [appellant] besproken. Daarbij is besproken dat hij voorlopig geen hoger beroep zou instellen vanwege het schikkingsvoorstel dat er lag. Hij heeft [appellant] diverse malen aangeschreven om te informeren of [appellant] nog hoger beroep wilde instellen. [appellant] heeft deze brieven echter niet gekregen, omdat hij op een ander adres verbleef. De eerste week van januari 2020 was de advocaat van [appellant] op vakantie in Zeeland. Zijn secretaresse belde met de mededeling dat [appellant] toch hoger beroep wilde instellen. Hij ij Hiheeft toen zijn secretaresse gevraagd twee appeldagvaardingen te maken. Hij beschikte op vakantie niet over de dossiers en realiseerde zich niet dat hij in de onderhavige arbeidszaken beroepschriften moest indienen.
3.3.
[verweerster] heeft zich op het standpunt gesteld dat de advocaat van [appellant] bewust voor een verkeerde rechtsingang heeft gekozen en dat er sprake is van misbruik van procesrecht.
3.4.
Het hof overweegt als volgt. Uit de processtukken blijkt dat er bij de advocaat van [appellant] geen misverstand over heeft kunnen bestaan dat in beide zaken de regels van de verzoekschriftprocedure van toepassing zijn. Beide procedures in eerste aanleg zijn aanhangig gemaakt met behulp van een verzoekschrift, waarvan de advocaat van [appellant] er zelf één heeft ingediend, en in beide procedures is een beschikking gewezen. De advocaat van [appellant] had zich tijdens het bespreken van de beschikkingen met zijn cliënt kunnen en moeten realiseren dat hij in beide zaken hoger beroep diende in te stellen door middel van een beroepschrift. Het hof heeft echter niet kunnen vaststellen dat de advocaat van [appellant] op het moment dat hij op vakantie was en gebeld werd door zijn secretaresse welbewust heeft gekozen voor een verkeerde rechtsingang. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verklaringen van de advocaat van [appellant] tijdens de mondelinge behandeling worden bevestigd door de bij V6-formulier van 5 juni 2020 overgelegde schriftelijke verklaring van zijn secretaresse. Zij schrijft dat [appellant] op 2 januari 2020 op kantoor kwam zonder dat hij een afspraak had gemaakt; [appellant] wilde nu toch in hoger beroep gaan. Mr. Nuijten was op dat moment op vakantie. Zij heeft hem gebeld met de vraag wat te doen. “(…) Mr. Nuijten zei dat de stukken nog die dag naar de deurwaarder moesten met de instructie om naar een tweetal vergelijkbare arbeidszaken te kijken; er twee arbeidsdossiers in appel bij te pakken en daarvan de appeldagvaarding te gebruiken. (…)”
Hetgeen [verweerster] aanvoert ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van misbruik van recht, onder andere dat mr. Nuijten een ervaren advocaat is en dat hij opdracht tot het uitbrengen van een dagvaarding heeft gegeven, is onvoldoende om te concluderen tot misbruik van recht. Het is immers niet zo dat alle arbeidszaken met een verzoekschrift aanhangig moeten worden gemaakt. Nu niet is komen vast te staan dat mr. Nuijten de beschikking had over de dossiers op het moment dat hij de opdracht tot het opstellen van een dagvaarding gaf, kan niet worden vastgesteld dat hij welbewust heeft gekozen voor een verkeerde rechtsingang.
3.5.
Gelet op het voorgaande zal het hof toelaten dat de processtukken waarmee beide procedures in hoger beroep zijn ingeleid door [appellant] worden aangevuld met de gronden voor het hoger beroep. Nu de advocaat van [appellant] deze aanvulling in beide zaken reeds op 3 maart 2020 heeft ingediend, worden deze processtukken nu alsnog in behandeling genomen. Het hof merkt daarbij op dat op de aanvulling in de zaak met nummer 200.274.047/01 het zaaknummer van de zaak met nummer 200.274.048/01 staat vermeld en omgekeerd. Het hof zal de aanvullingen in de correcte procesdossiers voegen.
Het hof zal [verweerster] in de gelegenheid stellen in beide zaken een verweerschrift in te dienen, zoals hierna in het dictum vermeld. Het hof zal na deze beschikking een datum voor een gezamenlijke mondelinge behandeling bepalen en partijen daarover bij brief berichten.
3.6.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing in beide zaken

Het hof:
stelt [verweerster] in de gelegenheid om in de zaken met zaaknummer 200.274.047/01 en 200.274.048/01 een verweerschrift, al dan niet met incidenteel hoger beroep, in te dienen, uiterlijk op 13 augustus 2020;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.H. Schoenmakers, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en A.J. van de Rakt en is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.