3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1982, is sinds 1 januari 2017 krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst van [verweerster] in de functie van mechatronica monteur tegen een brutoloon van € 2.730,- per maand exclusief emolumenten.
3.1.2.Op 26 november 2018 heeft [appellant] zich ziekgemeld. Op 27 november 2018 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [appellant] arbeidsongeschikt is.
3.1.3.Bij brieven van 6, 11 en 13 december 2018 heeft [verweerster] getracht met [appellant] te corresponderen aangaande zijn arbeidsongeschiktheid en zijn re-integratieverplichtingen. In de brief van 13 december 2018 wordt [appellant] een officiële waarschuwing gegeven voor het niet naleven van de bereikbaarheidsvoorschriften tijdens arbeidsongeschiktheid. Alle drie de brieven zijn echter naar een onjuist adres verzonden.
3.1.4.Op 21 december 2018 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen partijen. Bij brief van diezelfde dag, ditmaal wel naar het juiste adres verzonden, heeft [verweerster] [appellant] een ‘tweede’ officiële waarschuwing gegeven in verband met het feit dat hij (in de optiek van [verweerster] ) geen constructieve houding heeft aangenomen in het kader van het re-integratieproces.
3.1.5.Volgens de probleemanalyse WIA van de bedrijfsarts d.d. 27 december 2018 is [appellant] op dat moment nog volledig arbeidsongeschikt, is zijn persoonlijk functioneren beperkt ten aanzien van veiligheidsrisico’s en is hij voor wat betreft dynamische en statische belasting fysiek en energetisch beperkt. Wel wordt vermeld dat hervatting in de eigen functie wordt verwacht. Tevens wordt aangegeven dat hij onder behandeling is van de medische sector.
3.1.6.Op 11 januari 2019 heeft [verweerster] [appellant] een plan van aanpak in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter voorgelegd. [appellant] heeft toen geweigerd om dat plan te ondertekenen omdat hij daarover eerst advies van zijn advocaat wilde inwinnen. Daarop heeft [verweerster] diezelfde dag per aangetekende brief aan [appellant] te kennen gegeven dat het loon per 11 januari 2019 zal worden opgeschort totdat [appellant] het plan van aanpak heeft ondertekend.
[appellant] heeft op enig moment (kort) daarna het plan van aanpak alsnog ondertekend.
3.1.7.Op 22 januari 2019 heeft er wederom een overleg tussen partijen plaatsgevonden. Tijdens dit overleg heeft [appellant] in de optiek van [verweerster] een zeer agressieve en respectloze houding jegens zijn gesprekspartners aangenomen. Dit was voor [verweerster] reden om [appellant] bij brief van 25 januari 2019 een ‘derde’ officiële waarschuwing te geven.
3.1.8.Op 7 februari 2019 heeft de bedrijfsarts [appellant] per 1 maart 2019 voor halve dagen arbeidsgeschikt verklaard en per 15 maart 2019 voor zes uur per dag.
3.1.9.[appellant] is op 1 maart 2019 op het werk verschenen, maar vertrok reeds na ongeveer 10 minuten. [verweerster] heeft diezelfde dag per brief aan [appellant] bericht dat zij daarom vanaf 1 maart 2019 het loon voor vier uur per dag opschort.
3.1.10.[appellant] heeft vervolgens een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV.
3.1.11.[appellant] is uitgenodigd om op 25 maart 2019 op het spreekuur van de bedrijfsarts te komen, maar is niet verschenen. Hierop heeft [verweerster] [appellant] bij brief van 26 maart 2019 een ‘vierde’ officiële waarschuwing gegeven.
3.1.12.[appellant] heeft vervolgens om een nieuwe afspraak bij de bedrijfsarts gevraagd. Daarop is een afspraak gepland op 5 april 2019. Deze afspraak is door [verweerster] na overleg met de bedrijfsarts geannuleerd in verband met het de aanvraag van het deskundigenoordeel door [appellant] .
3.1.13.Het UWV heeft bij brief van 16 april 2019 een deskundigenoordeel gegeven. Het UWV oordeelde dat [appellant] zijn werk op 1 maart 2019 gedeeltelijk kon doen. De verzekeringsarts concludeerde in de bijgevoegde rapportage dat [appellant] op 1 maart 2019 medisch geschikt was om halve dagen in eigen werk te hervatten.
3.1.14.[appellant] is na het deskundigenoordeel van het UWV niet op het werk verschenen. Bij brief van 26 april 2019 heeft [verweerster] aan [appellant] bericht dat zij de loondoorbetaling volledig stopt en hem opgeroepen uiterlijk op 29 april 2019 het werk te hervatten. [appellant] heeft aan die oproep geen gehoor gegeven.
3.1.15.Bij brief van 3 mei 2019 heeft de gemachtigde van [appellant] aan [verweerster] bericht dat [appellant] op 1 maart 2019, de dag dat hij zich weer op het werk had gemeld, geconfronteerd werd met discriminerende opmerkingen (hem was gevraagd om achterin het bedrijf te werken zodat contact met anderen zoveel mogelijk zou worden vermeden, welke opmerking volgens [appellant] verband hield met zijn gezondheidstoestand) alsmede dat bij hem een ‘aanval’ optrad waarbij hij begon te trillen en te beven. Onder die omstandigheden was het niet verantwoord om door te werken en dat was de reden waarom hij zich reeds na korte tijd weer ziek meldde en vertrok. Tevens heeft [appellant] in die brief aangegeven dat hij op 1 maart niet is toegelaten tot zijn eigen functie, nl. die van aanvoerder, en heeft hij verzocht het loon vanaf 1 maart 2019 weer volledig door te betalen.
3.1.16.Op 29 mei 2019 heeft de bedrijfsarts nogmaals geoordeeld dat [appellant] arbeidsgeschikt is voor 4 uur per dag met de volgende kanttekening:
“Ivm het huidige medicatiegebruik is het concentratievermogen momenteel verminderd en dient bij het inzetten van dhr gedurende 4 uur per dag rekening gehouden te worden met beperkingen tav veiligheidsrisico’s zoals oa het besturen van voertuigen, werken op hoogte en aan draaiende machines”Ook hierna heeft [appellant] zijn werkzaamheden niet hervat, waarna [verweerster] de onderhavige procedure is begonnen.
3.1.17.[appellant] is vanaf 6 augustus tot en met 3 september 2019 opgenomen geweest in een psychiatrische afdeling van het [ggz 2] -ziekenhuis te Sittard-Geleen.
3.2.1.In eerste aanleg heeft [verweerster] verzocht de arbeidsovereenkomst op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden op de grond vermeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW en bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst primair geen rekening te houden met de opzegtermijn en subsidiair de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking in mindering te brengen op de opzegtermijn. Voorts heeft [verweerster] verzocht bij toewijzing van het verzoek tot ontbinding te bepalen dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op de wettelijke transitievergoeding. Daarnaast heeft [verweerster] verzocht [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.2.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en een zelfstandig tegenverzoek gedaan.
[appellant] heeft verzocht [verweerster] te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris vanaf 1 maart tot en met augustus 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging en te bepalen dat [verweerster] gehouden is de loonbetalingen vanaf september 2019 op de gebruikelijke tijdstippen aan [appellant] te voldoen.
Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, heeft [appellant] verzocht bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de opzegtermijn en aan [appellant] een transitievergoeding toe te kennen van € 2.457,- bruto en een billijke vergoeding van € 13.266,- bruto.
Daarnaast heeft [appellant] verzocht [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.