ECLI:NL:GHSHE:2020:2180

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
200.275.226_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstand van instantie en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen Enexis Netbeheer B.V. en een vennootschap. De zaak betreft een verzoek van de appellante, Enexis Netbeheer B.V., om doorhaling van de zaak, waartegen de geïntimeerde bezwaar heeft gemaakt. De appellante heeft vervolgens een akte houdende afstand van instantie ingediend, waarbij zij de vereiste bijzondere volmacht heeft overgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor afstand van instantie is voldaan en heeft deze akte verleend.

De geïntimeerde heeft in reactie op de afstand van instantie verzocht om veroordeling van de appellante tot betaling van de reeds betaalde griffierechten. Het hof heeft geoordeeld dat de appellante, op grond van artikel 249 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verplicht is om de proceskosten van de geïntimeerde te vergoeden. Het hof heeft de proceskosten begroot op € 760,- aan griffierechten en heeft een bevelschrift uitgevaardigd, dat uitvoerbaar is bij voorraad. De uitspraak is openbaar gedaan en de rolraadsheer heeft het arrest uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.275.226/01
arrest en bevelschrift ingevolge artikel 250 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 14 juli 2020
in de zaak van
Enexis Netbeheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. J.E. Janssen te Amsterdam,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.R. het Lam te ’s-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 februari 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 januari 2020, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, gewezen tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/352585 / KG ZA 19-705)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het exploot van anticipatie van 2 maart 2020;
  • het H8-formulier van appellante waarin zij om doorhaling van de zaak verzoekt;
  • het H16-formulier van geïntimeerde waarin zij bezwaar maakt tegen dit verzoek en arrest vraagt met veroordeling van appellante in de proceskosten;
  • de akte houdende afstand van instantie (artikel 353 lid 1 Rv jo artikel 249 lid 1 Rv) met productie van appellante;
  • de H16-formulieren van geïntimeerde.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Zoals uit het verloop van de procedure blijkt heeft appellante in eerste instantie verzocht om doorhaling van de zaak, tegen welk verzoek geïntimeerde bezwaar heeft gemaakt. Nu het doorhalingsverzoek dus niet eenstemmig was, heeft appellante een akte houdende afstand van instantie genomen en de bijzondere volmacht in het geding gebracht die in dit geval op grond van het bepaalde in artikel 250 lid 2 Rv is vereist. Aangezien voldaan is aan de voorwaarden die de wet stelt aan afstand van instantie, zal het hof akte verlenen van de afstand van instantie.
3.2.
Geïntimeerde heeft bij de laatstgenoemde H16-formulieren het hof verzocht de afstand van instantie te verlenen onder de voorwaarde dat appellante de door geïntimeerde in dit hoger beroep reeds betaalde griffierechten aan geïntimeerde vergoedt. Geïntimeerde verwijst hiertoe nog naar het bezwaar op het verzoek tot doorhaling waarbij zij tevens arrest heeft gevraagd met veroordeling van appellante in de proceskosten.
3.3.
Appellante is ingevolge artikel 249 lid 2 Rv verplicht de proceskosten van geïntimeerde te voldoen. Ingevolge artikel 250 lid 4 Rv vaardigt de rechter ter zake de betaling van de kosten op verlangen van de gedaagde een bevelschrift uit.
Aangezien geïntimeerde al bij het bezwaar op het verzoek tot doorhaling van de zaak om proceskostenveroordeling heeft verzocht en appellante in de akte houdende afstand van instantie hierop geen verweer heeft gevoerd, zal het hof de door geïntimeerde verzochte proceskostenveroordeling beschouwen als een aanschrijving aan appellante tot betaling van deze kosten. Nu geïntimeerde na de door appellante genomen akte wederom vraagt om proceskostenveroordeling, gaat het hof er vanuit dat betaling van die kosten door appellante is uitgebleven.
Het hof zal de door geïntimeerde gemaakte proceskosten conform haar verzoek begroten op € 760,- aan griffierecht en voor deze kosten een bevelschrift afgeven. Het bevelschrift is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.

4.De uitspraak

Het hof:
verleent akte van de afstand van instantie en verstaat dat de instantie is geëindigd;
beveelt appellante om aan geïntimeerde te voldoende door laatstgenoemde in hoger beroep gemaakte proceskosten en begroot deze op € 760,- aan griffierechten;
verstaat dat dit bevelschrift uitvoerbaar bij voorraad is op grond van artikel 250 lid 4 Rv.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.J. Henzen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juli 2020.
griffier rolraadsheer