Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellante] is een bedrijfsmakelaar. In 2015 heeft zij van machinebouwbedrijf [machinebouwbedrijf] de opdracht gekregen haar onderneming te verkopen. [geïntimeerde] was geïnteresseerd. In september 2015 hebben [geïntimeerde] en [machinebouwbedrijf] na bemiddeling van [appellante] een intentieverklaring ondertekend voor een verkoop van kort gezegd alle activa van de onderneming die [machinebouwbedrijf] drijft (waaronder ook inventaris, machines en vervoermiddelen, toebehorend aan haar holding) aan [geïntimeerde] of een nader te noemen besloten vennootschap voor € 220.000,00. Deze intentieverklaring, ook aangeduid als letter of intent, is namens [machinebouwbedrijf] op 29 september 2015 voor akkoord getekend. In het stuk is bepaald dat de ondertekening van de koopovereenkomst en levering van de activa uiterlijk op 2 januari 2016 zouden plaatsvinden of zoveel eerder als mogelijk. Bij levering zou € 100.000,00 ineens worden betaald en vervolgens zou via een huurkoopovereenkomst met een looptijd van vijf jaar het resterende bedrag van € 120.000,00 worden betaald, met een rente van 4%. Daarnaast zou het bedrijfspand gedurende vijf jaar worden gehuurd tegen een (te indexeren) jaarhuur van € 29.209,00 in 2016 (artikel 7). In artikel 3 is verder ten behoeve van [geïntimeerde] een financieringsvoorbehoud opgenomen, waarin is bepaald dat uiterlijk 1 december 2015 [geïntimeerde] moest laten weten of financiering lukte. Alleen als er afwijzingen van ten minste twee banken zouden kunnen worden overgelegd met betrekking tot de gevraagde financiering, zouden de onderhandelingen zonder boete mogen worden beëindigd door [geïntimeerde] . In alle andere gevallen zou de partij die de onderhandelingen staakte een boete moeten betalen aan de andere partij van € 25.000,00 (artikel 12.5). In artikel 4 is bepaald dat [geïntimeerde] alle relevante (bedrijfs)gegevens van [machinebouwbedrijf] zou ontvangen en verder zou afzien van een due dilligence onderzoek. Het uiteindelijke koopcontract zou volgens artikel 5 uiterlijk op 15 december 2015 door [appellante] worden opgesteld.
Op 25 september 2015 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] een offerte uitgebracht voor - volgens de aanhef - het maken “van een financieringsrapport en bemiddeling bij financiële instellingen” voor het verkrijgen van de voor de overname benodigde financiële middelen. De kosten voor vervaardiging van het financieringsrapport zouden € 2.500,00 exclusief btw bedragen. Op de overeenkomst zouden [appellante] algemene voorwaarden van toepassing zijn, waarvan een kopie was bijgesloten. In artikel 6 van die algemene voorwaarden is bepaald dat wanneer een overeenkomst tussentijds wordt beëindigd, [appellante] aanspraak kan maken op een uurtarief van € 175,00 exclusief btw voor alle gewerkte uren. Op 27 september 2015 heeft [geïntimeerde] de offerte voor akkoord ondertekend.
[appellante] is vervolgens aan de slag gegaan, maar het is niet gelukt vóór 1 december 2015 de financiering rond te krijgen. Desalniettemin zijn partijen verdergegaan. Per e-mail van 18 februari 2016 heeft [geïntimeerde] [appellante] onder meer geschreven af te zien van haar diensten met betrekking tot de financiering en de onderhandelingen met [machinebouwbedrijf] te willen beëindigen.
Bij brief van 2 mei 2016 heeft [appellante] de opzegging van de opdracht bevestigd en aanspraak gemaakt op een bedrag van € 5.196,25 exclusief btw (€ 6.287,46 inclusief btw) wegens 32,55 gewerkte uren à € 175,00 (€ 5.696,25) minus een reeds gedane aanbetaling van € 500,00.