In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarin [appellant] in hoger beroep is gekomen van een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het hof heeft het verzoek van [appellant] tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen, omdat het verzoek afstuit op door het hof zwaarwichtig geoordeelde bezwaren. De procedure betreft een aanrijding die op 6 mei 2015 heeft plaatsgevonden tussen een voertuig bestuurd door [appellant] en een voertuig bestuurd door [betrokkene], dat verzekerd was bij [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft de toedracht van de aanrijding laten onderzoeken en heeft geconcludeerd dat de aanrijding geënsceneerd was met het doel om een verzekeringsuitkering te verkrijgen. In de bodemzaak heeft [appellant] gevorderd dat de erkenning van aansprakelijkheid door [geïntimeerde] niet kan worden vernietigd en dat de uitgekeerde bedragen aan hem toekomen. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij zij zich baseerde op belastende getuigenverklaringen. [appellant] heeft in hoger beroep verzocht om het horen van getuigen, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende belang had bij dit verzoek, aangezien de getuigen al eerder waren gehoord en hij niet had onderbouwd waarom hun verklaringen nu anders zouden zijn. Het hof heeft het verzoek afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].