ECLI:NL:GHSHE:2020:196

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
000000-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een strafzaak door een rechtbank naar een andere rechtbank binnen het ressort van het hof 's-Hertogenbosch en de afwijzing van het verzoek tot opheffing van voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank. De zaak betreft de verwijzing van een strafzaak door een rechtbank buiten het ressort van het hof naar een andere rechtbank binnen hetzelfde ressort. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. De raadsvrouw van de verdachte voerde een tweeledig formeel verweer. Ten eerste stelde zij dat de verwijzingsbeslissing een einduitspraak was, waardoor de voorlopige hechtenis na zestig dagen zou zijn geëxpireerd. Ten tweede voerde zij aan dat er sprake was van een schending van artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de rechter niet had bepaald dat er klemmende redenen waren om de behandeling van de zaak langer dan dertig dagen te schorsen.

Het hof heeft het verweer van de verdachte gemotiveerd afgewezen. Het hof oordeelde dat de verwijzingsbeslissing geen einduitspraak was en dat de voorlopige hechtenis derhalve niet was geëindigd. Het hof verwees naar eerdere jurisprudentie en stelde vast dat er voldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte waren, waaronder getuigenverklaringen en anonieme meldingen. Het hof concludeerde dat er geen reden was om de voorlopige hechtenis op te heffen en bevestigde de beschikking waarvan beroep. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Nederlof, voorzitter, en de raadsheren mr. A.C. van der Schans en mr. G.P.M.F. Mols, in tegenwoordigheid van griffier mw. B. Yazi-Koçyilmaz.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Raadkamerappelnummer: [raadkamerappelnummer]
Parketnummer 1e aanleg: [arrondissementsparketnummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de [rechtbank 2] van [datum 3] , waarbij namens:

[Voornamen & achternaam verdachte]

geboren [geboortedatum, -plaats & -land]
wonende te [woonplaats]
thans verblijvende in [detentieplaats]
hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de [rechtbank 2] van [datum 3] , bij welke beschikking het verzoek tot opheffing van de aan verdachte opgelegde voorlopige hechtenis werd afgewezen.
Het hof heeft kennis genomen van de akte rechtsmiddel waarbij namens verdachte tijdig beroep is aangetekend tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis welke afwijzing ter terechtzitting is gegeven.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Steenbrink.
Het hof heeft kennis genomen van het dossier.
Uit het dossier blijkt dat verdachte wordt verweten primair poging doodslag, subsidiair zware mishandeling en meer subsidiair mishandeling, alsmede bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier voldoende ernstige bezwaren jegens verdachte ter zake hetgeen hem wordt verweten.
Het hof verwijst daartoe onder meer naar de verschillende verklaringen van getuigen die verdachte hebben herkend als zijnde de persoon die op [datum 1] in [plaats] mevrouw [slachtoffer] met een scherp voorwerp heeft gestoken alsmede naar de verklaringen van getuigen met betrekking tot de bedreiging door verdachte.
Voorts verwijst het hof naar de diverse anonieme meldingen onder meer naar aanleiding van oproepen door politie en justitie en tot slot naar de diverse processen-verbaal van bevindingen.
Het hof stemt ook in met het gevaar voor herhaling. Uit het dossier komt van de verdachte een beeld naar voren dat hij kennelijk problemen heeft met zijn agressiehuishouding. Voorts blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor geweldsdelicten en daar ook voor veroordeeld is.
Hetgeen verdachte onder 1 wordt verweten, betreft een strafbaar feit waar naar de wettelijke omschrijving twaalf jaar of meer gevangenisstraf op staat en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt.
Namens verdachte is betoogd dat de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven nu er geen titel meer zou zijn voor de vrijheidsbeneming aangezien er sprake is van, kort gezegd, schending van artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering doordat de rechter niet bepaald heeft dat er klemmende redenen zijn om behandeling van de zaak langer dan dertig dagen te schorsen terwijl er niet binnen dertig dagen een voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden.
Voorts heeft de raadsvrouw in raadkamer aangevoerd dat er sprake zou zijn van een einduitspraak door de [rechtbank 1] , waardoor de voorlopige hechtenis na zestig dagen zou expireren.
Het hof overweegt als volgt.
Op de terechtzitting van [datum 2] van de [rechtbank 1] is beslist dat de zaak dient te worden verwezen naar de [rechtbank 2] . Tevens blijkt uit het proces-verbaal van de zitting dat de officier van justitie na het voordragen van de zaak heeft meegedeeld dat er een Pro-Justitiadubbelrapportage is aangevraagd en dat het rapport [datum 4] wordt verwacht. Daarna zal er een reclasseringsrapport moeten worden opgemaakt, aldus de officier van justitie.
Vervolgens is namens verdachte een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis ingediend op welk verzoek op [datum 3] is beslist.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op gronden die deze afwijzing kunnen dragen. Anders dan de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat de verwijzingsbeslissing van de [rechtbank 1] uitsluitend een verwijzing betreft en geen einduitspraak is, weshalve de expiratie van zestig dagen niet aan de orde is. Voorts, zoals door dit hof eerder is beslist (ECLI:NL:GHSHE:2019:3857, Nieuwsbrief Strafrecht 2019, nr. 328) kan een schending van artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering door het niet vermelden van klemmende redenen en of het niet bepalen dat de zaak voor langer dan dertig dagen zal worden aangehouden, de verdachte niet baten. Immers, aan de enkele niet vermelding van de klemmende redenen en of het niet vermelden van een aanhouding langer dan dertig dagen, zijn geen dwingende consequenties verbonden. Wel dient blijkens de rechtsgeschiedenis, wil de rechter het onderzoek voor langer dan dertig dagen aanhouden, uit andere bronnen van de daarvoor geldende klemmende redenen te blijken. Klemmende redenen zijn al die redenen die noodzakelijk zijn voor het onderzoek. In de onderhavige zaak gaat het om het opmaken van een Pro-Justitiadubbelrapportage gevolgd door een reclasseringsrapport. Dat aanvullend onderzoek is vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting van [datum 2] , zodat de procespartijen geacht kunnen worden bekend te zijn met het bestaan van klemmende redenen om de zaak voor langer dan dertig dagen aan te houden. Sedert [datum 2] zijn thans nog geen drie maanden verstreken. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voorlopige hechtenis niet van rechtswege is geëindigd, terwijl er voorts geen reden is om de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het hof wijst af het beroep.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Wijst af het hoger beroep.
Bevestigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gedaan op 9 januari 2020
door mr. J. Nederlof, voorzitter, mr. A.C. van der Schans en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren, in tegenwoordigheid van mw. B. Yazi-Koçyilmaz, griffier.
mr. A.C. van der Schans is buiten staat om deze beschikking mede te ondertekenen.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, 9 januari 2020
Gezien d.d.
De directeur van de [detentieplaats]