ECLI:NL:GHSHE:2020:196
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verwijzing van een strafzaak door een rechtbank naar een andere rechtbank binnen het ressort van het hof 's-Hertogenbosch en de afwijzing van het verzoek tot opheffing van voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank. De zaak betreft de verwijzing van een strafzaak door een rechtbank buiten het ressort van het hof naar een andere rechtbank binnen hetzelfde ressort. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. De raadsvrouw van de verdachte voerde een tweeledig formeel verweer. Ten eerste stelde zij dat de verwijzingsbeslissing een einduitspraak was, waardoor de voorlopige hechtenis na zestig dagen zou zijn geëxpireerd. Ten tweede voerde zij aan dat er sprake was van een schending van artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de rechter niet had bepaald dat er klemmende redenen waren om de behandeling van de zaak langer dan dertig dagen te schorsen.
Het hof heeft het verweer van de verdachte gemotiveerd afgewezen. Het hof oordeelde dat de verwijzingsbeslissing geen einduitspraak was en dat de voorlopige hechtenis derhalve niet was geëindigd. Het hof verwees naar eerdere jurisprudentie en stelde vast dat er voldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte waren, waaronder getuigenverklaringen en anonieme meldingen. Het hof concludeerde dat er geen reden was om de voorlopige hechtenis op te heffen en bevestigde de beschikking waarvan beroep. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Nederlof, voorzitter, en de raadsheren mr. A.C. van der Schans en mr. G.P.M.F. Mols, in tegenwoordigheid van griffier mw. B. Yazi-Koçyilmaz.