ECLI:NL:GHSHE:2020:1907

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
200.270.328_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg van een hoger beroep in een kort geding met betrekking tot proceskosten en niet-ontvankelijkheid in incidenteel hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een vervolg op een eerder tussenarrest van 31 maart 2020. De appellant, die niet verschenen is, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De geïntimeerde sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.E. Jansen, heeft in het tussenarrest aangegeven incidenteel hoger beroep te willen instellen. Echter, in een later H16-formulier heeft de geïntimeerde sub 1 besloten af te zien van het instellen van dit incidenteel hoger beroep. Dit heeft geleid tot de vraag of de geïntimeerde sub 1 nog ontvankelijk is in het incidenteel appel.

Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde sub 1 niet-ontvankelijk is in het incidenteel hoger beroep, aangezien hij geen memorie van grieven heeft ingediend. Wat betreft het principaal hoger beroep is de instantie voor de geïntimeerde sub 1 al geëindigd, omdat hij in het tussenarrest van de instantie is ontslagen. Het hof heeft in het dictum van deze uitspraak alsnog de proceskostenveroordeling opgenomen die eerder in het tussenarrest was aangekondigd.

De uitspraak van het hof op 23 juni 2020 houdt in dat de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op een totaal van € 962,05. Dit bedrag omvat kosten voor het anticipatie-exploot, griffierecht en salaris advocaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.270.328/01
arrest van 23 juni 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
niet verschenen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,geïntimeerde sub 1 in principaal hoger beroep,appellant in incidenteel hoger beroep,advocaat: mr. J.E. Jansen te Veghel,hierna aan te duiden als: [geïntimeerde 1] ,

2.
[geintimeerde 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde sub 2 in principaal hoger beroep,
niet verschenen,
3.
[geintimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde sub 3 in principaal hoger beroep,
niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 maart 2020 in het hoger beroep van het vonnis met zaaknummer/rolnummer C/02/356631 / KG ZA 19-161 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 juni 2019, gewezen tussen appellant als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie, geïntimeerde sub 1 als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie en geïntimeerden sub 2 en 3 als gedaagden in conventie.

4.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 31 maart 2020;
  • het H16-formulier voor de rol van 28 april 2020 van [geïntimeerde 1] .
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest.

5.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
5.1.
In genoemd tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde 1] in principaal hoger beroep ontslagen van de instantie en, omdat hij had laten weten incidenteel appel te willen instellen, de zaak verwezen naar de rol van 28 april 2020 voor memorie van grieven in incidenteel hoger beroep. De in rechtsoverweging 2.6 aangekondigde proceskostenveroordeling is per abuis niet in het dictum opgenomen.
5.2.
In zijn H16-formulier voor de rol van 28 april 2020 heeft [geïntimeerde 1] het hof laten weten dat hij heeft besloten af te zien van het instellen van incidenteel hoger beroep en dat hij dientengevolge ook geen memorie van grieven in incidenteel beroep zal indienen. Hij heeft verzocht om thans een eindarrest te wijzen bij gelegenheid waarvan [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5.3.
Aangezien [geïntimeerde 1] op de rol van 28 april 2020 heeft medegedeeld dat hij in incidenteel hoger beroep geen memorie van grieven zal indienen, zal hij in incidenteel appel niet-ontvankelijk worden verklaard. Wat betreft het principaal hoger beroep is de instantie voor [geïntimeerde 1] al geëindigd aangezien hij in het tussenarrest in zoverre van de instantie is ontslagen. Het hof zal in het dictum alsnog de proceskostenveroordeling opnemen die in het tussenarrest was aangekondigd.

6.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verklaart [geïntimeerde 1] niet-ontvankelijk in het incidenteel appel;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde 1] op € 101,05 voor de kosten van het anticipatie-exploot, op € 324,00 voor griffierecht en op € 537,00 (½ punt liquidatietarief II) voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.J. Henzen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juni 2020.
griffier rolraadsheer