Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van de advocaat van de man van 24 september 2019 met producties 43 tot en met 64;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 24 september 2019 met producties 12 tot en met 27);
3.De feiten
Artikel 1.
4.De omvang van het geschil
manheeft in principaal hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij:
- is bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te voldoen van het bruto-equivalent van CHF 1.955,-- netto per maand;
- is bepaald dat de verkoopopbrengst van de echtelijke woning tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld;
- de man is veroordeeld om aan de vrouw CHF 50.000,-- te betalen ter zake van de verhoging van de hypothecaire geldlening op de echtelijke woning voor een pensioenvoorziening;
- de man is veroordeeld om aan de vrouw de helft van de bij [werkgever 1] , [werkgever 2] en [werkgever 3] opgebouwde pensioenrechten te betalen;
- de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag dat het hof juist acht;
- de verzoeken van de vrouw tot betaling van CHF 50.000,-- en de helft van de andere pensioenvoorzieningen af te wijzen, als zijnde ongegrond en de zaak voor wat de pensioenverdeling betreft te verwijzen naar een bindend adviseur, indien partijen niet tot onderlinge overeenstemming kunnen komen;
- het vergoedingsrecht van de man betreffende zijn privé investeringen in de echtelijke woning vast te stellen op minimaal CHF 388.318,05, welk bedrag de man kan terugnemen uit de netto verkoopopbrengst van de echtelijke woning, waarna het restant bij helfte verdeeld dient te worden;
- de vrouw te veroordelen tot het betalen van een bedrag van CHF 13.328,-- voor de bijdrage aan het gemeenschappelijke huishouden voor de periode van 1 mei 2016 tot 1 september 2017;
- subsidiair een notaris te benoemen voor wie de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding, rekening houdend met de huwelijkse voorwaarden, zal plaatsvinden.
vrouwheeft in het principaal hoger beroep van de man verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen.
vrouwheeft in incidenteel hoger beroep verzocht, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen zoals weergegeven in haar petitum. Vanwege de omvang van de verzoeken van de vrouw, die bij elkaar ruim 3 pagina’s beslaan en die zijn opgedeeld in meerdere primaire, subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken, en verder omwille van de leesbaarheid van deze beschikking, volstaat het hof met een verwijzing naar dit petitum.
manheeft verweer gevoerd. Hij heeft verzocht de grieven van de vrouw (in incidenteel hoger beroep) ongegrond te verklaren, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken onder III en IV en de overige verzoeken van de vrouw af te wijzen, als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
manheeft in principaal hoger beroep acht grieven gericht tegen de bestreden beschikking. Zijn grieven zien op de volgende onderwerpen:
partneralimentatie, meer specifiek:
- de huwelijksgerelateerde behoefte (grief 1);
- de aanvullende behoefte van de vrouw (grief 2);
- de draagkracht van de man (grief 3);
- de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw (grief 4);
afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, meer specifiek:
- vergoedingsrecht (grief 5);
- verkoopopbrengst echtelijke woning (grief 6);
- pensioenrechten (grief 7);
- kosten van de gemeenschappelijke huishouding (grief 8).
vrouwheeft in incidenteel hoger beroep zes grieven (A tot en met F) aangevoerd tegen de bestreden beschikking. Haar grieven zien op de volgende onderwerpen:
partneralimentatie, meer specifiek:
- de (aanvullende) behoefte (grief A);
- de draagkracht van de man (grief B);
- de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw (grief C);
afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, meer specifiek:
- huwelijksvermogensregime (grief D);
- kapitaalverzekeringen (grief E);
- vordering uit hoofde van natuurlijke verbintenis (grief F).
hofzal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
5.De motivering van de beslissing
manstelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte de (huwelijksgerelateerde) behoefte van de vrouw heeft vastgesteld op CHF 7.899,28 per maand. Hij becijfert haar (huwelijksgerelateerde) behoefte op CHF 5.852,39 netto per maand blijkens productie 48, overgelegd bij de onder 2.4 genoemde brief van 24 september 2019.
vrouwheeft hiertegen verweer gevoerd. In haar incidenteel hoger beroep voert zij aan dat haar (huwelijksgerelateerde) behoefte CHF 8.582,47 netto per maand bedraagt. Volgens de vrouw moet de door de rechtbank vastgestelde behoefte van CHF 7.899,28 nog met CHF 832,96 per maand worden verhoogd, omdat uit een proefberekening blijkt dat zij een bedrag van CHF 1.516,15 per maand aan belasting verschuldigd zal zijn in plaats van het door haar eerder opgevoerde bedrag van CHF 832,96 per maand, waarvan de rechtbank is uitgegaan.
manheeft in reactie op deze grief (onder meer) aangevoerd dat de belastingdruk bij de vrouw slechts CHF 753,-- per maand bedraagt en niet het door de vrouw gestelde bedrag van CHF 1.516,15 per maand.
hofoverweegt als volgt.
vrouwhoudt het volgende in. Ten onrechte heeft de rechtbank in rov. 2.5.1 geoordeeld dat de vrouw haar stelling dat partijen hebben geleefd alsof zij waren gehuwd in gemeenschap van goederen niet, althans onvoldoende heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt.
manheeft verweer gevoerd. Partijen zijn bewust op huwelijkse voorwaarden gehuwd. De man had vóór het huwelijk al vermogen in de vorm van een huis in [plaats] . De huwelijkse voorwaarden houden een zogenoemde ‘koude uitsluiting’ in. Er is geen verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden overeengekomen. De man heeft zijn vermogen altijd gescheiden gehouden en vermogensoverzichten opgesteld die de vrouw tot 2012 heeft ondertekend. Die overzichten werden tegelijkertijd met het invullen van de belastingpapieren ingevuld en de overzichten van 2011 tot en met 2016 zijn bewaard gebleven.
hofoordeelt als volgt.
zijn(onderstreping hof) partijen niet in gemeenschap van goederen gehuwd, kan dit dus ook niet voor recht worden verklaard en is een verdeling van een huwelijksgemeenschap niet aan de orde. Het hof verwijst verder naar het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7004, rov. 4.2:
manhet volgende aan.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij weerspreekt dat de man het door hem gestelde bedrag van in totaal CHF 388.818,05 uit eigen middelen ten behoeve van de verkrijging van de woning heeft voldaan.
hofoverweegt als volgt.
vrouwstelt dat partijen op naam van beiden, zowel Fonds-Anlage [polisnummer 1] als Aktien-Anlage [polisnummer 2] hebben geopend. De vrouw beroept zich hiervoor op een “Vereinbarung zur Eröffnung eines Gemeinschaftskontos” met Swiss Quote Bank (productie 8 en 9).
hofoordeelt als volgt.
manstelt zich op het standpunt dat hij een vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap. Daartoe voert hij aan dat de aandelenfondsen zijn aangekocht met zijn privévermogen. Op 2 januari 1997 heeft hij zijn huis in [plaats] verkocht voor fl. 200.000,--. Dat bedrag heeft hij voor tien jaar vastgezet op een rekening op zijn naam bij de Direktbank (later Fortisbank). Na afloop van die periode heeft de Fortisbank in februari 2007 het belegde geld op de girorekening van de man uitgekeerd, te weten een bedrag van € 95.974,51 (productie 6 van de man in eerste aanleg, productie 36 in hoger beroep). Dit geldbedrag is vervolgens in drie gedeeltes via de Nederlandse girorekening van de vrouw overgeheveld naar Zwitserland, waarna partijen met dat geld in september 2007 bij Zugerberg Finanz AG de aandelenfondsen met nummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2] hebben aangekocht voor CHF 85.000,-- per aandelenfonds. De man verwijst daarvoor naar de door hem in hoger beroep als productie 37 en 38 overgelegde bankafschriften.
vrouwweerspreekt dat aan de man een vergoedingsrecht toekomt. Volgens de vrouw hebben partijen de verkrijging van de aandelenfondsen gezamenlijk gefinancierd.
hofis van oordeel dat de man genoegzaam heeft aangetoond dat de twee aandelenfondsen (nummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2] ) bij Zugerberg Finanz AG zijn aangekocht met zijn privégelden, zodat aan hem een vergoedingsrecht toekomt. Het hof overweegt daartoe het volgende.
manhet hof om de vrouw te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van CHF 13.328,-- ter zake van de kosten van de huishouding voor de periode 1 mei 2016 tot 1 september 2017. Ter toelichting op zijn grief voert hij het volgende aan.
vrouwheeft hiertegen verweer gevoerd. Zij stelt primair dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, nu hij met dit verzoek voor het eerst in hoger beroep is gekomen. Subsidiair betwist zij dat partijen hebben afgesproken dat de vrouw met 25% van haar inkomen zou bijdragen aan de kosten van de huishouding. Verder weerspreekt zij het door de man gestelde inkomen dat zij in de periode van 1 mei 2016 tot 1 september 2017 zou hebben ontvangen. Tot 1 juli 2016 bedroeg haar inkomen namelijk CHF 2.702,-- per maand. Pas vanaf augustus 2016 bedroeg haar inkomen CHF 3.332,-- per maand.
hofoverweegt als volgt.
manhet volgende aan.
vrouwheeft verweer gevoerd.
hofoverweegt als volgt.
vrouwuit hoofde van een natuurlijke verbintenis van de man betaling van een bedrag van CHF 100.000,-- die dient als vergoeding voor de vrouw voor de arbeid in het huishouden.
manheeft verweer gevoerd.
hofoverweegt als volgt.
6.De slotsom
7.De beslissing
- de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw;
- de veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van CHF 50.000,-- ter zake van de verhoging van de aan de echtelijke woning gekoppelde hypothecaire geldlening;
- de afwijzing van het vergoedingsrecht op de eenvoudige gemeenschap van woning;
- de bepaling dat de netto opbrengst van de woning gelijk tussen partijen dient te worden verdeeld,